1001 verhalen

Keizer Akbar en Farid

Een verlangende mind is de mind van een bedelaar.

Er woonde eens een Mohammedaans mysticus, Farid, in een klein dorpje in de buurt van Delhi. Keizer Akbar was een van Farid’s volgelingen. Akbar kwam vaak bij hem en Farid was een arme fakir. Op een dag, toen de stad te weten kwam dat Akbar naar Farid ging, kwamen de dorpelingen bijeen en zeiden tegen Farid: ‘Akbar komt naar jou toe, vraag dan eens iets voor ons. We hebben echt een school nodig, een ziekenhuis. En alleen al als jij het vraagt zal de wens worden vervuld, want de keizer komt uit zichzelf naar jou toe.’


Abu’l-Fath Jalal ud-din Muhammad Akbar, 15 oktober 1542-1605.

Het dorp was arm, analfabeet en er was geen ziekenhuis, dus Farid zei: ‘Goed, maar ik ben niet zo bedreven om ergens naar te vragen omdat ik het al zo lang niet meer heb gedaan. Maar als jullie dat willen, dan ga ik wel.’
Dus ging hij naar het paleis. In de ochtend kwam hij bij het paleis aan. Iedereen wist dat Akbar zijn volgeling was, dus hij mocht meteen naar binnen. 
Akbar was in zijn heiligdom. Hij had een klein heiligdom gemaakt waar hij altijd ging bidden – en hij was net aan het bidden, hij was in gebed, dus ging Farid vlak achter hem staan. Als het gebed klaar was, zou hij het vragen.
Akbar was zich er niet van bewust dat Farid achter hem stond. Hij zei het gebed op en aan het einde zei hij: ‘Almachtige God, maak mijn rijk nog groter, geef me meer rijkdom.’

Farid hoorde dat en draaide zich om. Akbar was klaar met zijn gebed, en keek achterom – Farid liep de trap af. 
Hij riep: ‘Hoe ben je gekomen? En waarom ga je weg?’
Farid zei: ‘Ik was gekomen om een keizer te ontmoeten, maar ik vind hier ook een bedelaar. Het heeft dus geen zin! En als u het aan God vraagt, waarom zou ik het dan niet rechtstreeks aan hem vragen? Waarom aan een tussenpersoon? En Akbar, ik dacht dat u een keizer was, maar ik heb me vergist.’
Akbar heeft het verhaal verteld in zijn autobiografie, en hij zegt: ‘Op dat moment begreep ik: het maakt niet uit wat je ook krijgt, want de mind blijft om meer en meer vragen.’

Je bent arm, een bedelaar, omdat je altijd verlangt, altijd vraagt om meer te krijgen. Verlangen is bedelen en een verlangende mind is de mind van een bedelaar. 
Je kunt een keizer zijn, dat maakt niets uit – je wordt gewoon een grote bedelaar, dat is alles, een geweldige bedelaar, dat is alles. Maar je blijft vorderen.

Osho: The Mustard Seed – The Revolutionary Teachings of Jesus. Commentaries on the Gnostic Gospel of Thomas, p. 61.

‘Wat een grap! Wat een spel!
Keizers blijven bedelen
en in de oceaan hebben vissen dorst!’

Osho: A Cup of Tea, p.101.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


Mahavira en Bimbisara

 

Nagarjuna en de dief

 


Overgave

 

De polowedstrijd

 

Mahavira en Bimbisara

Het is gemakkelijk om afstand te doen van de wereld, maar hoe ga je afstand doen van de mind? Want de mind is de echte wereld! 

Er staat een prachtig verhaal in de Jaina-geschriften. Een grote koning, Bimbisara, ging Mahavira opzoeken, de laatste Jaina teerthankara – de laatste Jaina profeet. Onderweg kwam hij een van zijn oude vrienden tegen. Ze hadden op dezelfde school gestudeerd; hij was ook een koningszoon, maar hij had afstand gedaan en was een Jaina monnik geworden – hij stond naakt onder een boom. Bimbisara werd overweldigd door een enorm respect voor deze man en begon zich ook een beetje schuldig te voelen over zichzelf: ‘Ik ben nog steeds betrokken bij de wereld – geld, macht, prestige, oorlog. En kijk eens naar mijn vriend: hij was ook koning, hij zou ook koning zijn geweest zoals ik, maar hij heeft afstand gedaan – een man van moed.’
Hij boog, hij raakte de voeten van zijn oude vriend aan. Toen ging hij naar Mahavira. Een paar meter verderop zat Mahavira onder een boom.

   Mahavira

Bimbisara vroeg hem: ‘Er kwam een vraag in me op… toen ik mijn oude vriend Prasannachandra zag, die monnik is geworden, een discipel van u, kwam er een vraag in me op: als hij nu sterft, waar zal hij dan geboren worden?’
Jaina’s zeggen dat er zeven hellen en zeven hemelen zijn. ‘In welke hemel zal hij geboren worden?’, vroeg Bimbisara. ‘Er is natuurlijk geen sprake van dat hij in de hel geboren wordt – hij heeft afstand gedaan van zo’n groot koninkrijk en zo – in welke hemel?’

En Mahavira zei: ‘Hij zou naar de zevende hel zijn gegaan, als hij was gestorven op het moment dat u hem aanraakte.’
Bimbisara was geschokt. Hij zei: ‘Naar de zevende hel? En ik dan? Er zijn geen andere hellen onder de zevende. Mijn vriend, die alles heeft afgezworen en er zo vroom en zo stil uitziet en zo sereen, gaat hij geboren worden in de zevende hel?’
Mahavira zei: ‘Wees niet ongerust: als hij nu sterft, zal hij in de zevende hemel geboren worden.’
En er waren maar een paar minuten verstreken.
Bimbisara zei: ‘U stelt me voor een groot raadsel. Nu hebt u me nog meer in verwarring gebracht. Wat is er in die paar minuten gebeurd dat hij in de zevende hemel geboren zal worden?’ 

Mahavira zei: ‘U kent het hele verhaal niet. Vlak voor u was uw minister-president langs gekomen. Hij was gekomen om u te vergezellen om te zien of alles veilig was. Uw eerste minister, uw generaals en uw bewakers, ze zijn maar een paar minuten voor u langsgekomen. 
En uw eerste minister zei: “Zie die dwaas nou eens, die Prasannachandra! Hij zou een grote koning zijn geweest en hij is gehypnotiseerd geraakt door deze Mahavira. En nu staat hij naakt in deze hitte, zijn leven te verspillen … Vroeger was hij een mooie man – kijk nu eens naar zijn lichaam. En hij is een volslagen dwaas, want hij heeft zijn eerste minister vertrouwd en hem het hele koninkrijk gegeven tot zijn kinderen volwassen genoeg zijn om het in bezit te nemen – en de eerste minister is een bedrieger. En tegen de tijd dat de kinderen volwassen zijn, zal er niets meer in de schatkist zitten.”
Toen hij dit hoorde, vergat Prasannachandra helemaal dat hij een monnik was geworden – helemaal! Hij was zo geschokt en werd zo kwaad en hij in zijn hart zei: “Ik leef nog.” En zijn hand, gewoon uit oude gewoonte, ging naar zijn zwaard – dat er niet was. Hij trok het zwaard uit de schede en zei: “Ik ga deze man onmiddellijk doden.”
En in zijn verbeelding hakte hij het hoofd van de eerste minister af.’

‘Toen u zijn voeten aanraakte,’ zei Mahavira, ‘had hij zojuist de eerste minister gedood. Vandaar dat ik u vertelde dat hij op dat moment naar de zevende hel zou zijn gegaan, als hij was gestorven – hij was in een moorddadige houding.
Nu zijn de dingen veranderd. Toen hij zijn zwaard terug in de schede stak, besefte hij: “Waar ben ik mee bezig? Waar is het zwaard en waar is de schede? En wat heb ik gedaan? Mijn eerste minister in mijn verbeelding gedood! Het is net zo’n misdaad als het daadwerkelijk doden van een persoon.
Mahavira zegt: ‘Het maakt niets uit of je nu denkt aan doden of je doodt – het komt op hetzelfde neer, psychologisch komt het op hetzelfde neer.’ Wat heb ik gedaan? Als ik afstand heb gedaan, dan heb ik afstand gedaan! Wie ben ik om me er nu mee te bemoeien? Als hij vals speelt, is dat zijn zaak; als hij het vertrouwen schendt, zal hij daarvoor boeten. Maar wie ben ik om hem te straffen? Ik ben hier helemaal mee klaar. En wie zijn mijn kinderen en wat is mijn koninkrijk?”
En er kwam een groot inzicht in hem op. Hij werd stil, stil, sereen, onthecht. Op dit moment, als hij sterft, bevindt hij zich in zo’n prachtige ruimte dat hij in de zevende hemel geboren zal worden.’

Het is een kwestie van de mind, niet van de wereld. 
Je kunt naar de grotten in de Himalaya gaan, maar waar ga je dan aan denken? Je zult aan de wereld denken. 
Daarom zegt Kabir: ‘Avadhu, maya taji na jai, het is heel moeilijk om deze mind te laten vallen’.

Osho: The Fish in the Sea is not Thirsty – Discourses on the Songs of Kabir, p. 412-415.

Afbeelding: Wikimedia commons. 24 Tirthankaras with Mahavira.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

Nagarjuna en de dief

 


Overgave

 

De polowedstrijd

 

De meesterdief en zijn zoon

 

Nagarjuna en de dief

Het is onmogelijk om bewust iets verkeerd te doen.

Er wordt een prachtig verhaal verteld over een groot mysticus, Nagarjuna. Hij was een naakte fakir, maar hij was geliefd bij alle echte zoekers. 
Een koningin was ook hevig verliefd op Nagarjuna. Ze vroeg hem op een dag om naar het paleis te komen, om te gast te zijn in het paleis. Nagarjuna ging erheen. De koningin vroeg hem om een gunst. 
Nagarjuna zei: ‘Wat is het dat u wilt?’ 
De koningin zei: ‘Ik wil uw bedelnap.’
Nagarjuna gaf het – dat was het enige wat hij had – zijn bedelnap. En de koningin kwam met een gouden bedelnap, bezet met diamanten, die ze aan Nagarjuna gaf. 
Ze zei: ‘Hou dit nu maar. Ik zal de bedelnap aanbidden die u jarenlang hebt gedragen – het heeft iets van uw levenslust. Het zal mijn tempel worden. En iemand als u zou geen gewone houten bedelnap moeten meedragen – bewaar deze gouden maar. Ik heb hem speciaal voor u laten maken.’

Hij was echt kostbaar. Als Nagarjuna een gewone mysticus was geweest zou hij gezegd hebben: ‘Ik kan hem niet aanraken. Ik heb afstand gedaan van de wereld.’
Maar voor hem maakte het allemaal niets uit, dus nam hij de kom in ontvangst.
Toen hij het paleis verliet, werd hij gezien door een dief. Deze kon zijn ogen niet geloven: ‘Een naakte man met zoiets kostbaars! Hoe lang kan hij dat nog bewaken?’ Dus begon de dief hem te volgen … 
Nagarjuna verbleef buiten de stad in een vervallen oude tempel – zonder deuren, zonder ramen. Het was gewoon een ruïne. De dief was opgetogen: ‘Binnenkort moet Nagarjuna wel gaan slapen en dan zal het niet moeilijk meer zijn – dan krijg ik die kom wel.’
De dief verstopte zich achter een muur net buiten de deur. Nagarjuna gooide de kom naar buiten. De dief kon zijn ogen niet geloven. Nagarjuna gooide de kom weg omdat hij de dief achter zich aan had zien komen en hij wist heel goed dat hij niet voor hem kwam – hij kwam voor de kom. ‘Waarom zou ik hem dan onnodig laten wachten? Maak er een eind aan zodat hij weg kan gaan en ik dan kan gaan rusten.’

Zoiets kostbaars! En Nagarjuna heeft het zo gemakkelijk weggegooid. De dief kon niet weggaan zonder hem te bedanken. Hij wist heel goed dat het voor hem gegooid was. Hij gluurde naar binnen en zei: ‘Heer, aanvaard mijn dank. Maar wat bent u een zeldzaam wezen – ik kan mijn ogen niet geloven. Nu is er een groot verlangen in mij opgekomen. Ik verspil mijn leven door een dief te zijn – terwijl er ook mensen zoals u zijn. Mag ik binnenkomen om uw voeten aan te raken?’
Nagarjuna moest lachen en zei: ‘Ja, daarom heb ik die kom naar buiten gegooid- zodat je naar binnen kon komen.’
De dief zat in de val. De dief kwam naar binnen, raakte de voeten aan … en op dat moment was de dief heel open omdat hij gezien had dat deze man geen gewone man was. Hij was heel kwetsbaar, open, ontvankelijk, dankbaar, verbijsterd, stomverbaasd. Toen hij de voeten aanraakte, voelde hij voor het eerst in zijn leven de aanwezigheid van het goddelijke.
Hij vroeg aan Nagarjuna: ‘Hoeveel levens heb ik nodig om te worden zoals u?’
Nagarjuna zei: ‘Hoeveel levens? Het kan vandaag gebeuren, het kan nu gebeuren!’
De dief zei: ‘U maakt een grapje. Hoe kan dat nou gebeuren? Ik ben een dief, een bekende dief. De hele stad kent me, hoewel ze me nog niet te pakken hebben kunnen krijgen. Zelfs de koning is bang voor me, want ik ben drie keer binnengekomen en heb uit de schatkist gestolen. Ze weten het wel, maar ze hebben geen bewijs. Ik ben een meesterdief – u weet misschien niets van mij omdat u een vreemdeling bent in deze streken. Hoe kan ik nu getransformeerd worden?’


En Nagarjuna zei: ‘Als er in een oud huis eeuwenlang duisternis is geweest en je brengt er een kaars in, kan de duisternis dan zeggen: “Eeuwen en eeuwen ben ik hier geweest – ik kan er niet uitgaan alleen omdat jij een kaars hebt binnengebracht. Ik leef al zo lang”? Kan de duisternis weerstand bieden? Maakt het enig verschil of de duisternis één dag oud is of miljoenen jaren?’
De dief zag het punt: duisternis kan geen weerstand bieden aan licht; wanneer het licht komt, verdwijnt de duisternis.
Nagarjuna zei: ‘Je bent misschien miljoenen levens in duisternis geweest – dat doet er niet toe – maar ik kan je een geheim geven, je kunt een kaars in je wezen aansteken.’
En de dief zei: ‘Hoe zit het met mijn beroep? Moet ik dat dan verlaten?’
Nagarjuna zei: ‘Dat is aan jou om te beslissen. Ik houd me niet bezig met jou en je beroep. Ik kan je alleen het geheim geven van hoe je een licht in je wezen kunt ontsteken, en dan is het aan jou.’
De dief zei: ‘Maar iedere keer dat ik naar een heilige ging, zeiden ze altijd: “Stop eerst met stelen – dan pas kun je ingewijd worden.”‘

Er wordt gezegd dat Nagarjuna lachte en zei: ‘Je moet bij dieven zijn geweest, niet bij heiligen. Zij weten niets. Let gewoon op je adem – de oude methode van Boeddha – let gewoon op je adem die naar binnen gaat en naar buiten gaat. Steeds als je het je herinnert, let dan op je ademhaling. Zelfs als je gaat stelen, als je ‘s nachts iemands huis binnengaat, blijf dan op je adem letten. Wanneer je de schatkist geopend hebt en de diamanten zijn er, blijf dan op je adem letten, en doe wat je wilt doen – maar vergeet niet op je adem te letten.’
De dief zei: ‘Dat lijkt zo simpel. Geen moraal? Geen karakter nodig? Geen andere vereisten?’
Nagarjuna zei: ‘Helemaal niets – let alleen op je ademhaling.’

Twee weken later was de dief weer terug, maar hij was een totaal andere mens. Hij viel aan de voeten van Nagarjuna neer en zei: ‘U hebt me in de val gelokt, en u hebt me zo mooi in de val gelokt dat ik dat niet eens kon vermoeden. Ik heb het de afgelopen twee weken geprobeerd – het is onmogelijk. Als ik op mijn adem let, kan ik niet stelen. Als ik steel, kan ik niet naar mijn adem kijken. Als ik naar de adem kijk, word ik zo stil, zo alert, zo bewust, zo bewust, dat zelfs diamanten op kiezels lijken. U hebt me voor een moeilijkheid geplaatst, een dilemma. Wat moet ik nu doen?’
Nagarjuna zei: ‘Ga toch weg! Wat je maar wilt. Als je die stilte wilt, die vrede, die gelukzaligheid, die in je ontstaat wanneer je naar je adem kijkt, kies dat dan. Als je denkt dat al die diamanten en goud en zilver waardevoller zijn, kies daar dan voor. Dat is aan jou om te kiezen! Wie ben ik om me met jouw leven te bemoeien?’
De man zei: ‘Ik kan er niet voor kiezen om weer onbewust te zijn. Ik heb zulke momenten nooit gekend. Accepteer me als een van uw discipelen, initieer me.’
Nagarjuna zei: ‘Ik heb je al ingewijd.’

Een werkelijk religieus persoon heeft geen moraliteit die aan hemzelf wordt opgelegd. Zijn moraliteit komt voort uit zijn bewustzijn. 
Hij probeert niet het goede te doen, hij probeert niet het verkeerde te vermijden. Hij blijft gewoon bewust en handelt vanuit zijn bewustzijn, en alles wat hij doet is juist. In feite is het onmogelijk om bewust iets verkeerd te doen.

Osho: The Fish in the Sea is not Thirsty – Discourses on the Songs of Kabir, p. 315-318.

Photo by M Gmeinder on Pexels.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


Overgave

 

De polowedstrijd

 

De meesterdief en zijn zoon

 

De gekke prins en de soefi

 

Overgave

Voor het geval je niet in staat bent om je zonder pardon over te geven aan het bestaan, ben je welkom om Boeddha’s voeten als zodanig te gebruiken!

Boeddha zei altijd tegen zijn discipelen: ‘Wees een licht voor jezelf.’ 
Een grote koning, Prasenjit, was naar hem toegekomen. En hij zag vele sannyasins komen die neerbogen voor Boeddha met de woorden: 

“बुद्धं शरणं गच्छामि।
Boeddham Sharanam Gacchami.
Ik ga naar de voeten van de Boeddha.

धर्मं शरणं गच्छामि।
Dhammam Sharanam Gacchami.
Ik ga naar de voeten van de commune van de Boeddha’s.

संघं शरणं गच्छामि।
Sangham Sharanam Gacchami.
Ik ga naar de voeten van de ultieme wet, de ultieme wet die het bestaan ondersteunt, die loopt als een draad en het bestaan tot een bloemenslinger maakt.


Buddham Sharanam Gacchami in Namdroling Klooster

Prasenjit was een man van logica, goed opgeleid, verfijnd. Hij was een beetje verbaasd. Hij vroeg aan Boeddha: ‘Neem me niet kwalijk, meneer, maar u zegt tegen mensen ‘wees een licht voor jezelf’, en dan geven ze zich aan u over, en ze raken uw voeten aan. U verhindert ze niet. Dit is onlogisch, dit is tegenstrijdig. Als u zegt “wees een licht voor jezelf”, dan hoef je je toch niet over te geven aan iemand anders. Waarom zouden ze uw voeten dan aanraken?’

En Boeddha lachte en hij zei: ‘Het zijn niet mijn voeten en ze geven zich niet aan mij over – want er is niemand in mij die het ego kan claimen. Ik ben alleen maar een excuus – zij geven zich over. Het is geen overgave aan mij; het is simpelweg een overgave – ik ben alleen maar een excuus. Omdat ze nog niet in staat zijn zich zonder excuus over te geven, sta ik hen toe om mij als excuus te gebruiken. Maar er is niemand aan wie ze zich overgeven.’
Dat is precies de betekenis van een Boeddha: iemand die niet is; in de zin van een ego, iemand die niet is.

Osho: The Fish in the Sea is not Thirsty – Discourses on the Songs of Kabir, p. 40-41.

Afbeelding: Wikimedia Commons.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

De polowedstrijd

 

De meesterdief en zijn zoon

 

De gekke prins en de soefi

 

Een vis in het water

 

De polowedstrijd

Als mannen die polo spelen moe worden, als paarden moe worden, dan moeten houten palen ook moe worden, want het bestaan is één!

Een Zen-verhaal: Een discipel kwam bij de meester. Hij was naar een polowedstrijd gaan kijken. 
De meester vroeg hem: ‘Vertel me een paar dingen. Waren de ruiters op de paarden moe?’
De discipel zei: ‘Ja, aan het einde van de wedstrijd zagen ze er moe uit.’
Ten tweede zei de meester: ‘Waren de paarden moe?’
De discipel zei: ‘Ja, een beetje, niet zoveel als de ruiters, maar zelfs de paarden waren moe.’
Toen zei de meester: ‘De laatste en definitieve vraag: waren de palen, de houten palen die nodig zijn in het spel, waren die ook moe?’
Dit ging nu te ver! De leerling aarzelde een beetje.
De meester zei: ‘Ga  er in je kamer over mediteren. Morgenochtend kun je het antwoord komen geven.’

Hij kon de hele nacht niet slapen; hij lag te woelen en te draaien. ‘De houten palen – hoe kunnen die moe zijn? Wat een stomme vraag! Maar als de meester het vraagt, kan het niet stom zijn; dan moet er wel iets in zitten.’ De hele nacht deed hij zijn best. 
‘s Morgens vroeg, toen de zon opkwam, haastte hij zich naar de meester, viel voor zijn voeten neer en zei: ‘Ja, meester, ze waren moe.’
De meester zei: ‘Dat maakt me blij. Je bezoek aan de polowedstrijd is niet voor niets geweest.’

Anderen die aanwezig waren, konden niet begrijpen wat er aan de hand was. Houten palen moe?! 
Iemand vroeg aan de meester: ‘Wat is dit voor onzin? Hoe kunnen houten palen moe zijn?’
En de meester zei: ‘Als houten palen niet moe kunnen zijn dan kan niemand moe zijn, want dit hele bestaan is één.’

Als de mens moe wordt, als paarden moe worden, dan worden houten palen ook moe. Het hele bestaan is een manifestatie van één energie.

Osho: Be Still and Know, p. 336-337.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

De meesterdief en zijn zoon

 

De gekke prins en de soefi

 

Een vis in het water

 

De tuin van Epicurus

 

De meesterdief en zijn zoon

Op de echte reis van het leven is je eigen intuïtie je enige licht.

Er is een zen verhaal; zen meesters hebben er enorm van gehouden. Als je het voor het eerst tegenkomt, zul je je verbaasd voelen over het verhaal. Het gaat over een meesterdief.
Een man stond bekend als een meesterdief in Japan. Hij was in het hele land bekend, beroemd. En omdat hij een meesterdief was, had niemand hem ooit te pakken kunnen krijgen. Hij was nooit op heterdaad betrapt, hoewel iedereen wist dat hij degene was die gestolen had. Zelfs uit de schatkist van de koning had hij gestolen. 
En hij liet altijd sporen na, zodat iedereen wist wie er geweest was. Het was zelfs mode geworden om erover op te scheppen, als de meesterdief je waardig had bevonden om iets van je te stelen. Het werd aristocratisch opscheppen! Mensen gingen opscheppen door te zeggen: ‘Vannacht is de meesterdief bij ons in huis geweest.’

Maar de man werd ouder en op een dag zei zijn jonge zoon tegen hem: ‘Leer me uw kunst, want u wordt een dagje ouder!’
De vader zei: ‘Ga dan vanavond met me mee – want dit is niet iets dat je kunt leren. Je kunt je alleen doordrenken van de geest van mij. Als je intelligent genoeg bent, kun je het vatten. Ik kan het je niet leren, maar je kunt het wel vatten. Ik kan het je niet geven, maar je kunt het wel krijgen. We zullen zien. Ga vanavond maar met me mee.’

Natuurlijk was de zoon bang – de eerste keer! Er werd een gat in de muur gemaakt, ze gingen het paleis binnen. Zelfs op zijn oude dag waren de handen van de vader als die van een chirurg, standvastig, onwankelbaar, ook al werd hij erg oud – zonder angst, alsof hij in zijn eigen huis aan het werk was, de muur te breken. Hij keek niet eens om zich heen, hij was zo zeker van zijn kunst. En de jongeman beefde – het was een koude winternacht maar hij zweette! Maar de vader deed alles in stilte.

Toen ging de vader het huis binnen. De zoon volgde, met trillende knieën en met het gevoel dat hij elk moment om kon vallen. Hij raakte al zijn bewustzijn kwijt omdat hij zo bang was… wat als ze betrapt zouden worden?
De vader bewoog zich door het donkere huis alsof het zijn huis was en hij alles van het huis wist, en zelfs in het donker kon hij zich bewegen zonder te struikelen tegen de meubels, tegen de deuren. 
Zonder geluid te maken, geruisloos, bereikte hij de binnenste kamer van het paleis. Hij deed een kast open en zei tegen zijn zoon dat hij naar binnen moest gaan om wat dan ook te zoeken wat waardevol was. De zoon ging naar binnen. 
De vader deed de deur dicht en schreeuwde: ‘Een dief! Een dief! Wakker worden!’ En hij ontsnapte door het gat dat ze in de muur hadden gegraven. 

Dit was nu het toppunt! De zoon kon er niet bij. Nu zat hij opgesloten in die kast, bevend, zwetend, terwijl het hele huis wakker was, mensen naar de dief zochten. ‘Wat is dit voor vader? Hij heeft me vermoord!’ dacht hij. ‘En wat was dit nou voor onderricht?’
Dit is het laatste wat hij zich ooit had kunnen voorstellen: hij had een levende nachtmerrie voor hem gecreëerd! Nu was hij er van overtuigd dat hij gepakt zou worden! De deur was ook aan de buitenkant op slot gedaan. Hij kon de deur niet eens open doen om te ontsnappen. Een uur later kwam hij thuis – de zoon – en de vader lag diep te slapen en te snurken! Hij gooide zijn deken opzij en zei: ‘Wat was dit nou voor onzin?!’

De vader zei: ‘Dus je bent er weer! Je hoeft het hele verhaal niet te vertellen – ga jij ook maar slapen. Nu je de kunst weet, hoeven we het er niet meer over te hebben.’
Maar de zoon zei: ‘Ik moet u het hele verhaal vertellen, wat er gebeurd is.’
De vader zei: ‘Je kunt het wel vertellen als je dat wilt, maar het hoeft niet. Alleen al dat je er bent is bewijs genoeg! Vanaf morgenavond begin je op je eigen houtje. Je hebt de intelligentie, het bewustzijn dat een dief nodig heeft. Ik ben ontzettend blij met jou!’ 

Maar de zoon zat er zo vol van, hij wilde alles vertellen – hij had het zo geweldig gedaan. Hij zei: ‘Luister maar gewoon, anders kan ik helemaal niet slapen. Ik ben zo opgewonden! U had me bijna vermoord!’
De vader zei: ‘Het is hard, maar dat is wat een meester vaak moet doen. Vertel me het hele verhaal maar. Wat is er gebeurd?’
Hij zei: ‘Uit het niets – niet vanuit mijn verstand, zeker niet vanuit mijn mind – is dit gebeurd.’
De vader zei: ‘Dit is de sleutel tot alle meesterschap op alle gebieden van het leven, of je nu een dief bent of iemand die mediteert, of je nu een minnaar bent of een wetenschapper of een schilder of een dichter, het maakt niet uit. Op wat voor gebied ook, dit is de hoofdsleutel – dat er niets gebeurt vanuit het hoofd, alles gebeurt van ergens beneden.

Noem het intuïtie, noem het no-mind, noem het meditatie – dat zijn maar namen, verschillende namen voor hetzelfde. Het is begonnen te werken, ik zie het aan je gezicht. Ik kan de aura om je heen zien. Je gaat een meesterdief worden! En onthoud wel: door een meesterdief te zijn heb ik meditatie bereikt. Dus onthoud: dit is voor jou de manier om meditatie te bereiken.’

De zoon zei: ‘Toen ik in die verdomde kast stond en de mensen op zoek waren naar naar de dief, kwam er een vrouwelijke bediende aan met een kaars in haar hand; ik kon dat vanuit het sleutelgat zien. Ergens uit het niets… ik begon geluiden te maken alsof ik een kat was — en dat heb ik nog nooit gedaan! De vrouwelijke bediende dacht dat er een kat in de kast zat en deed hem van het slot. Toen ze het slot opende – ik weet niet hoe ik het deed en wie het deed – gebeurde het! Ik blies de kaars uit, duwde de vrouw opzij en en ben weggerend! Mensen kwamen achter me aan – het hele huis was wakker, de hele buurt was wakker. En ze kwamen steeds dichterbij en ik stond op het punt om gepakt te worden.

Toen kwam ik plotseling bij een put. Ik zag een grote steen net naast de put – ik geloof niet dat ik nu zoveel kracht zou hebben om die steen op te rapen, maar ik deed het. Wanneer je in zulke situaties bent, komt je hele energie tot je beschikking. Je leeft niet meer alleen op het oppervlakkige niveau. Wanneer je leven op het spel staat, komt je hele energie beschikbaar.
Ik kreeg die grote steen in beweging, raapte hem op – ik kan me niet voorstellen dat ik hem nu nog zou kunnen bewegen! – gooide hem in de put en rende toen weg. Het lawaai, het geluid van die steen die in de put viel… en alle mensen die me achter me aan kwamen hielden ermee op. Ze omsingelden de put, ze dachten dat ik in de put was gesprongen. Zo ben ik weer thuis gekomen.’
De vader zei: ‘Nu kun je gaan slapen. Ik ben er klaar mee! Vraag me nooit meer iets. Begin nu maar voor jezelf.’

Osho: Be Still and Know, p. 291-295.

Afbeeldingen:
https://en.wikipedia.org/wiki/Ishikawa_Goemon#/media/File:Mitsugoro3-Goemon.jpg
http://3.bp.blogspot.com/-nKPuoQCh5jI/U9YXDpBmXRI/AAAAAAAAxA0/hsyLXm9ax6o/s1600/IMG_48737189984767.jpeg

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

De gekke prins en de soefi

 

Een vis in het water

 

De tuin van Epicurus

 

Je hoort wat je wilt horen

 

De gekke prins en de soefi

Om een gek te genezen heb je een grotere gek nodig, iemand die hetzelfde pad heeft afgelegd.

Ik heb gehoord dat het ooit is gebeurd, heel lang geleden, in een onbekend land, dat een prins plotseling gek werd. De koning was wanhopig – de prins was zijn enige zoon, de enige erfgenaam van het koninkrijk. Alle tovenaars werden opgeroepen, wonderdokters, medici werden ontboden, alles werd in het werk gesteld, maar tevergeefs. Niemand kon de jonge prins helpen, hij bleef gek.

Op de dag dat hij gek werd, gooide hij zijn kleren uit, liep hij naakt, en ging hij onder een grote tafel leven. Hij dacht dat hij een haan was geworden. Uiteindelijk moest de koning wel accepteren dat de prins niet teruggehaald kon worden. Hij was voorgoed krankzinnig geworden; alle deskundigen hadden gefaald.

Maar op een dag gloorde er weer hoop. Een wijsgeer – een soefi, een mysticus – klopte op de paleisdeur en zei: ‘Geef me één kans om de prins te genezen.’
De koning was wat achterdochtig, want deze man zag er zelf gek uit, nog gekker dan de prins. Maar de mysticus zei: ‘Alleen ik kan hem genezen. Om een gek te genezen is een grotere gek nodig. En al die hotemetoten van jullie, jullie wondermakers, jullie medische experts, hebben allemaal gefaald omdat ze het abc van de waanzin niet kennen. Ze hebben het pad nooit bewandeld.’
Dat leek wel logisch dus de koning dacht: ‘Het kan geen kwaad, waarom zouden we het niet proberen?’ Dus kreeg hij de kans.

Zodra de koning gezegd had ‘oké, probeer jij het maar,’ gooide die mysticus zijn kleren uit, sprong onder de tafel en begon als een haan te kraaien. De prins werd achterdochtig en zei: ‘Wie ben jij? En wat denk wel je dat je aan het doen bent?’
De oude man zei: ‘Ik ben een haan, met meer ervaring dan jij. Jij bent niets, je bent maar een nieuweling, hoogstens een leerling.’
De prins zei: ‘Dan is het goed als je ook een haan bent, maar je ziet er wel uit als een mens.’
De oude man zei: ‘Je moet niet afgaan op uiterlijkheden, kijk naar mijn geest, naar mijn ziel. Ik ben een haan net zoals jij.’
Ze werden vrienden. Ze beloofden elkaar dat ze altijd samen zouden blijven en dat deze hele wereld tegen hen was.

Er gingen een paar dagen voorbij. Op een dag begon de oude man zich ineens aan te kleden. Hij trok zijn overhemd aan.
De prins zei: ‘Wat doe je, ben je gek geworden, een haan die zich als mens probeert aan te kleden?’
De oude man zei: ‘Ik probeer alleen deze dwazen, deze mensen, te misleiden. En onthoud dat er niets veranderd is, zelfs als ik gekleed ben. Mijn haanachtigheid blijft, niemand kan daar iets aan veranderen. Denk je dat ik veranderd ben door me als mens te kleden?’
De prins moest het wel toegeven.
Een paar dagen later haalde de oude man de prins over om zich aan te kleden, want de winter naderde en het werd zo koud.

Op een dag bestelde hij plotseling eten uit het paleis. De prins keek daar erg van op en zei: ‘Stakker, wat doe je nou? Ga je nou eten zoals die mensen, zoals zij? Wij zijn hanen en we moeten als hanen eten.’
De oude man zei: ‘Het maakt allemaal niets uit voor deze haan. Je kunt alles eten en je kunt van alles genieten. Je kunt leven als een mens en trouw blijven aan je haan-zijn.’
Langzaam maar zeker haalde de oude man de prins over om terug te keren naar de wereld van de mensen. Hij werd volkomen normaal.

Met jou en mij is het net zo… Alle experts hebben gefaald, daarom zijn jullie hier. 
Jullie hebben op vele deuren geklopt, jullie zijn vele levens op zoek geweest – niets heeft je kunnen helpen. Maar ik zeg dat ik je kan helpen omdat ik geen expert ben, ik ben geen buitenstaander. Ik heb hetzelfde pad afgelegd, dezelfde krankzinnigheid, dezelfde waanzin. Ik heb hetzelfde meegemaakt – dezelfde ellende, dezelfde angst, dezelfde nachtmerries. En alles wat ik doe is niets anders dan overhalen – jullie overhalen om uit je waanzin te komen.

Jezelf een haan wanen is gek; jezelf een lichaam wanen is ook gek, nog gekker. Jezelf een haan wanen is waanzin; jezelf een mens wanen is nog grotere waanzin, want je behoort tot geen enkele vorm. Of de vorm nu die van een haan of van een mens is, is irrelevant – je behoort tot het vormloze, je behoort tot het totaal, het geheel. Dus wat voor vorm je ook denkt te zijn, je bent gek. 
Je bent vormloos. Je behoort tot geen enkel lichaam, je behoort tot geen enkele kaste, religie, geloofsovertuiging; je behoort tot geen enkele naam. 

En tenzij je vormloos wordt, naamloos, zul je nooit gezond zijn. Gezond zijn betekent komen tot dat wat natuurlijk is, komen tot dat wat ultiem in je is, komen tot dat wat achter je verborgen ligt.  Er is veel inspanning voor nodig, want het is heel moeilijk om vorm af te snijden, vorm te laten vallen, vorm te elimineren. Je bent er zo aan gehecht geraakt en mee geïdentificeerd.

Osho: The Empty Boat – Talks on the Stories of Chuang Tzu, p. 5-8. 

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

Een vis in het water

 

De tuin van Epicurus

 

Je hoort wat je wilt horen

 

Een diepe denker

 

Een vis in het water

Zoals vissen geboren worden in water, 
zo wordt de mens geboren in Tao.

Ze zeggen dat een jonge vis eens heel ongerust werd, omdat ze zoveel over de oceaan had gehoord, dus wilde ze weten wat de oceaan was. Ze ging van de ene wijze vis naar de andere wijze vis. Ze zocht naar een meester, een goeroe. Er waren er veel – vissen hebben hun eigen meesters en goeroes. Ze vertelden van alles, want als je naar een goeroe gaat, zelfs als hij het niet weet, moet hij wel iets zeggen om zijn goeroe image op te houden. Ze vertelden van alles over de oceaan, maar dat bevredigde de vis niet omdat ze ervan wilde proeven.

De ene goeroe zei: ‘Het is erg ver weg en het is moeilijk te bereiken. Het is maar zelden dat iemand de oceaan bereikt. Doe niet zo dwaas. Je moet je er miljoenen levens op voorbereiden. Het is geen gewone zaak, het is een grote taak. Zuiver jezelf eerst en doe deze asana’s – een deel van het achtvoudige pad van Patanjali.’
Een ander was een boeddhist, hij zei: ‘Hier schiet je niet mee op. Volg het pad van Boeddha, de acht disciplines van Boeddha zullen wel helpen – word eerst absoluut gezuiverd, zodat er geen onzuiverheid meer overblijft, en dan pas zal het je worden toegestaan om de oceaan te zien.’
Weer iemand anders zei: ‘In de Kaliyuga, dit huidige tijdperk, zal alleen het chanten van de naam van Ram helpen. Chant Ram, Ram, Ram – je komt er alleen door zijn genade.’

En de al die tijd was de vis in de oceaan. Ze zocht en ze zocht, raadpleegde vele geschriften, raadpleegde vele doctrines, geleerden, doktoren, bezocht vele ashrams, maar ze raakte steeds meer gefrustreerd omdat het nergens toe leidde. Waar was de oceaan? Het werd een obsessie. 
Op een dag kwam ze een vis tegen, een heel gewone vis – hij moet iemand als Chuang Tzu zijn geweest, heel gewoon. Niemand had ooit gedacht dat deze vis een goeroe zou kunnen zijn, omdat hij een heel gewoon vissenleven leidde.
Deze vis zei: ‘Laat je niet gek maken, wees geen dwaas. Je bent al in de oceaan. Alles wat je om je heen ziet is de oceaan. Het is niet ver weg, het is dichtbij, daarom kun je het niet zien. Er is afstand nodig om iets te zien; er is is ruimte nodig om een perspectief te hebben. Het is zo dichtbij dat je het niet kunt zien. Het is buiten je, het is in je, je bent niets anders dan een golf in de oceaan – een deel ervan, een concentratie van zijn energie.’

Maar de zoeker geloofde het niet. De zoeker zei: ‘Het lijkt wel of jij het kwijtraakt. Ik ben bij veel meesters geweest en die zeggen allemaal dat het heel ver weg is. Eerst moet je je zuiveren, yoga asana’s doen, discipline, karakter, moraliteit cultiveren, religieus zijn, door vele rituelen heen gaan – en dan, miljoenen levens later, gebeurt het. En als iemand de oceaan bereikt, dan is dat ook nog door de genade van God.”

Toch heeft Chuang Tzu gelijk. De oceaan is overal om je heen. Je bent erin, je kunt niet anders… Chuang Tzu zegt dat zoals vissen in water geboren worden, zo wordt de mens in Tao geboren. Het water zorgt voor de vissen, de Tao zorgt voor jou. 
Jullie zijn vissen in Tao, de natuur – je kunt het God noemen. Chuang Tzu gebruikt dat woord nooit opzettelijk, bewust, omdat het beladen is met zoveel onzin. Hij gebruikt gewoon Tao – een neutraler woord. De Veda’s gebruiken het woord ‘Rit’. ‘Rit’ betekent Tao, natuur. 

De mens wordt geboren in Tao, daarom kunnen we het niet voelen. Vissen kunnen geen water voelen, ze kennen het maar al te goed omdat ze erin geboren zijn. Ze hebben er zoveel mee geleefd dat er nooit een scheiding is geweest. De vissen komen nooit te weten wat water is. Ze bewegen erin, ze leven erin, ze sterven erin, ze komen erin en verdwijnen erin, maar ze weten niet wat water is.

Osho: When the Shoe Fits – Talks on the Stories of Chuang Tzu, p. 356-358.

Afbeelding: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Swirling_fish_schools.jpg

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

De tuin van Epicurus

 

Je hoort wat je wilt horen

 

Een diepe denker

 

Mulla Nasruddin voor de rechter

 

De tuin van Epicurus

Er zijn maar weinig dingen die je echt nodig hebt, maar de dingen waarvan je je kunt voorstellen dat je ze nodig hebt, zijn oneindig. 

Epicurus had eens een tuin vlak bij Athene. Hij was, net als Chuang Tzu, ook een van de zeldzaamste mensen. Hij geloofde niet in God, hij geloofde nergens in, want geloven is onzin. Alleen dwaze mensen geloven. Een man met inzicht heeft vertrouwen, geen geloof. Vertrouwen is anders. Vertrouwen betekent vertrouwen hebben in het leven, er zo absoluut vertrouwen in hebben dat je bereid bent erin mee te gaan, waar dan ook.
… Hij had een kleine tuin en woonde daar met zijn discipelen. Mensen dachten dat hij een atheïst was, immoreel. Hij geloofde niet in God, hij geloofde niet in geschriften, hij geloofde in geen enkele tempel. Hij was een atheïst. Maar hij leefde op zo’n geweldige manier. Zijn leven was prachtig, ook al had hij niets, ook al waren ze erg arm. 


Epicurus (Nuremberg Chronicle).

De koning hoorde over hen en wilde eens zien hoe ze leefden en hoe ze gelukkig konden zijn zonder geloof. Als je al niet gelukkig kunt zijn met een geloof in God, hoe zouden deze mensen dan gelukkig kunnen zijn zonder God? Dus kwam hij op een avond op bezoek in de tuin van Epicurus.
Hij was echt verrast, verbluft – het was een wonder. Ze hadden niets, bijna niets, maar ze leefden als keizers. Ze leefden als goden. Hun hele leven was een feest. Als ze naar de beek gingen om een bad te nemen, was dat niet zomaar een bad, het was een dans met de rivier, het was in harmonie komen met de rivier. Ze zongen en dansten en zwommen en sprongen en doken.
Hun eten was een feest, een feestmaal, terwijl ze niets hadden, alleen brood en zout, zelfs geen boter. Maar ze voelden zich zo dankbaar dat het genoeg was om er gewoon te zijn, meer hadden ze niet nodig.

De keizer was erg onder de indruk en hij vroeg aan Epicurus: ‘De volgende keer dat ik kom, zou ik graag wat geschenken voor jullie meebrengen. Wat zouden jullie willen hebben?’
Epicurus zei: ‘Geef ons de tijd om erover na te denken, we hebben nooit gedacht dat iemand ons geschenken zou geven, en we hebben zoveel geschenken van de natuur. Maar als u erop staat, neem dan een beetje boter mee, verder niets. Dat is meer dan genoeg.’

Eet als een keizer. Dat hangt niet af van de kwaliteit van het eten, het hangt af van de eter, de manier waarop hij het viert. Zelfs met alleen brood, boter en zout kun je een keizer zijn…

Osho: When the Shoe Fits – Talks on the Stories of Chuang Tzu, p. 24-25.

Afbeelding:
Wikimedia/Epicurus_Nuremberg_Chronicle

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

Je hoort wat je wilt horen

 

Een diepe denker

 

Mulla Nasruddin voor de rechter

 

Red me van de pilaar!

 

Je hoort wat je wilt horen

Je zult elke boodschap interpreteren op de manier die jou het meest aanspreekt. 

Er is een Soefi verhaal… Een rijke man kwam te overlijden. Hij was niet alleen rijk, maar ook wijs, wat maar zelden gebeurt. 
Zijn zoon was nog maar tien of twaalf jaar oud, dus maakte hij een testament dat aan de ouderen van het dorp, de panchayat, werd gegeven.


Panchayat in India

In het testament verklaarde hij aan de ouderen: ‘Neem van mijn bezit wat jullie het liefste hebben en geef dan aan mijn kind.’
Het testament was zo duidelijk als wat, dus verdeelden de vijf oudsten het hele bezit van de man. Alles wat van waarde was verdeelden ze onder elkaar totdat er niets meer over was behalve een klein beetje dat nutteloos was. Niemand wilde het nemen, dus werd het aan het kind gegeven.
Maar de oude stervende man had ook een brief aan de jongen gegeven, die hij moest openen als hij meerderjarig was. Toen hij meerderjarig was, opende hij de brief waarin zijn vader had geschreven: ‘Wat ik met het testament bedoelde, mogen ze natuurlijk op hun eigen manier interpreteren. Als jij meerderjarig bent, geef dan deze interpretatie. Dit is mijn interpretatie. Dit is wat ik bedoel te zeggen.’

Toen werden deze instructies geschreven: ‘Neem alles wat je het mooiste vindt en dan, alles wat je het mooiste vindt, geef het aan mijn kind.’
De zoon liet de brief aan de ouderen zien. Zij hadden nooit zo’n bedoeling opgevat, dus hadden ze alles onder elkaar verdeeld. Nu moesten ze alles teruggeven, want de betekenis was duidelijk. En nu was de jongen er klaar voor. 
De vader had ook in het briefje geschreven: ‘Het is goed dat de oudsten op hun eigen manier interpreteren tot de tijd komt dat jij het neemt. Als ik het je direct geef voordat je meerderjarig bent, zal het door de ouderen vernietigd worden. Laat hen het dus beschermen als hun eigen bezit totdat jij er klaar voor bent om het over te nemen.’
En zij hadden het ook beschermd, zoals hij wist dat ze zouden doen, omdat het van hen was.

Osho: I Am the Gate, p. 138-139.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

Mulla Nasruddin blijft hopen

 

Een diepe denker

 

Mulla Nasruddin voor de rechter

 

Red me van de pilaar!

 


De zegening van leegte