1001 verhalen

Wees een licht voor jezelf

De laatste uitspraak van Gautama de Boeddha aan zijn discipelen was: ‘Wees een licht voor jezelf.’
Ze huilden en weenden, natuurlijk – de meester ging weg en ze hadden bijna veertig jaar met de meester geleefd; een paar oudere discipelen hadden al die tijd met hem geleefd. 
Deze veertig jaren waren van enorme vreugde, van geweldige ervaringen. Deze veertig jaren waren de mooiste tijd geweest die menselijkerwijs mogelijk was. Deze veertig jaren waren dagen van paradijs op aarde geweest. En nu ging de meester weg! Vanzelfsprekend begonnen ze te huilen en te wenen.

Boeddha opende zijn ogen en zei: ‘Hou op met huilen en wenen! Hebben jullie nog niet naar me geluisterd? Waarom huilen jullie?’
Zijn voornaamste leerling, Ananda, zei: ‘Omdat je weggaat, omdat ons licht weggaat. We zien, we voelen duisternis op ons neerdalen. Ik ben nog niet verlicht en jij gaat weg. Als ik niet verlicht kon worden toen jij nog leefde, wat voor hoop rest mij nu jij er niet meer bent? Ik ben in diepe wanhoop, mijn angst is niet te overzien, ik heb deze veertig jaar verspild. Ik heb je als een schaduw gevolgd, het was geweldig mooi om bij je te zijn, maar nu ga je weg. Wat gaat er met ons gebeuren?’

Boeddha zei: ‘Jullie huilen omdat jullie me nog niet gehoord hebben. Ik heb het jullie keer op keer gezegd: Geloof niet in mij – maar jullie hebben niet geluisterd. Omdat jullie in mij geloofd hebben, valt jullie hele bouwwerk, nu ik sterf, uit elkaar. 
Als je naar me geluisterd had, als je een licht in je wezen had geschapen in plaats van door mij een geleerde te willen worden, als je je eigen zelf ervaren had, dan was het niet nodig geweest om te huilen.
Kijk eens naar Manjushree!’ zei hij.
Manjushree was een andere discipel van Boeddha, een van de grootste. Hij zat vlakbij onder een boom, met zijn ogen dicht, zo sereen, zo stil, zo volkomen gelukzalig, dat Boeddha zei: ‘Kijk eens naar Manjushree! Ga hem maar eens vragen waarom hij niet huilt.’

Ze vroegen het aan Manjushree. Hij lachte en zei: ‘Wat is er voor reden om te huilen? Boeddha heeft me geholpen om mijn eigen licht te leren kennen. Ik ben dankbaar, erkentelijk, maar er daalt geen duisternis neer. En hoe kan Boeddha sterven? Ik weet dat ik niet kan sterven – hoe kan Boeddha sterven? Hij zal hier zijn.
Net zoals een rivier in de oceaan verdwijnt, zal hij in de kosmos verdwijnen. Maar hij zal hier zijn! Hij zal over de hele kosmos verspreid zijn. Het zal iets enorm moois worden. Boeddha was beperkt tot een klein lichaam; nu zal zijn geur vrijkomen, hij zal het hele bestaan doordringen. 
Ik ben enorm blij dat Boeddha nu over de hele ruimte verspreid zal zijn. Ik zal hem kunnen zien opkomen in de zon en ik zal hem kunnen zien vliegen in een vogel en ik zal hem kunnen zien in de golven van de oceaan … en ik zal hem overal kunnen zien. Hij verlaat gewoon zijn lichaam. Het was een opsluiting. 
En hoe weet ik dat? Ik weet het omdat ik mijn eigen ziel heb gekend. Ik heb naar hem geluisterd en jullie hebben niet naar hem geluisterd – daarom huilen jullie.’

Boeddha zei: ‘Laat me het nog een keer herhalen: Appa Dipo Bhava – wees een licht voor jezelf.’
Toen sloot hij zijn ogen en verdween in de kosmos. Maar zijn laatste uitspraak was ook zijn eerste uitspraak. In feite was dat zijn hele boodschap – zijn hele leven herhaalde hij dezelfde boodschap keer op keer…
Wanneer Boeddha zegt ‘volg mij’, bedoelt hij niet dat je hem moet imiteren. Als hij zegt ‘volg mij’, dan zegt hij niet dat je hem een voorbeeld voor je moet laten zijn, maak je leven volgens zijn leven – nee, helemaal niet. Hem ‘volgen’ heeft een totaal andere betekenis.

Er is een Zen-verhaal: 
Een zen mysticus vierde een bepaald festival dat alleen gevierd wordt op de verjaardag van je meester. Maar de mensen waren verbaasd. 
Ze vroegen hem: ‘Voor zover we weten heeft u nooit een meester gehad. We hebben zelfs geruchten gehoord dat u een grote meester, Bokuju, vele malen benaderd heeft, maar dat hij altijd weigerde om u als discipel te accepteren. Dat niet alleen, hij joeg u altijd zijn hut uit. 
We hebben ook gehoord dat hij u, vanwege uw voortdurende volharding, een paar keer heeft geslagen en dat hij u een keer fysiek uit het raam van zijn hut heeft gegooid. Hij heeft u nooit geaccepteerd, hij heeft u nooit ingewijd – waarom viert u deze dag? Dit moet alleen gevierd worden op de verjaardag van je meester.’

En de mysticus zei: ‘Toch was hij mijn meester. Zijn weigering, het feit dat hij me eruit gooide, zijn voortdurende afwijzing, was zijn inwijding. Hij zei: “Wees een licht voor jezelf – je hoeft me niet te volgen.” Door zijn voortdurende weigering ben ik verlicht geworden, zittend onder een boom. Er was niemand om je aan vast te klampen.
De enige mooie man die ik gekend heb was Bokuju. Als hij het had toegestaan, zou ik een schaduw voor hem zijn geworden. Als hij het had toegestaan, zou ik een andere Bokuju zijn geworden. Ik heb van de man gehouden, ik zou hem tot in detail geïmiteerd hebben. Ik zou dezelfde dingen gegeten hebben, ik zou op dezelfde manier hebben gelopen, ik zou dezelfde dingen gezegd hebben … Ik zou een kopie van hem zijn geweest.

Maar hij was geweldig, hij was mijn meester – hij weigerde. Hij wist waar de valkuil lag. Zodra hij in mijn ogen keek wist hij mijn toekomst, dat ik nooit een authentiek individu zou zijn als hij mij toestond om een pseudo-fenomeen te worden. Dit wetende was hij erg hard voor mij. 
Maar nu weet ik dat zijn hardheid voortkwam uit zijn compassie. Dankzij hem ben ik verlicht geworden. Daarom vier ik deze dag – het is de verjaardag van mijn meester.’

Iemand vroeg hem: ‘Maar uw levensstijl vertoont niets wat op Bokuju lijkt. Uw uitspraken zijn totaal anders – niet alleen anders maar soms zelfs tegenstrijdig aan zijn uitspraken. Hoe kunt u zeggen dat hij uw meester was en dat u zijn volgeling bent?’
En de mysticus zei: ‘Ja, ik zeg dat hij mijn meester was, hoewel hij me nooit formeel heeft ingewijd. Maar formele inwijding is onbelangrijk, irrelevant. En ik zeg nog steeds dat ik zijn volgeling ben, hoewel ik het met geen enkel document kan bewijzen – maar het is niet nodig om het aan iemand te bewijzen. Ik weet het, dat is alles. Ik ben zijn volgeling!’

De mensen drongen aan: ‘Hoe kunt u dat nou zeggen?’
En de mysticus zei: ‘Hij volgde nooit zijn meester; ik volg hem nooit. Dat was zijn basiskenmerk: hij volgde nooit zijn meester. En ik volg hem nooit – dat is hoe ik hem volg. Ik ben een volgeling en hij was mijn meester.’

Geheimen van onschatbare waarde! Ja, dit zijn geheimen van onschatbare waarde. 
Het leven van een echte zoekende is geen gewoon leven. Het kan niet beperkt worden tot een bepaald patroon, Het kan niet beperkt worden tot een bepaalde levensstijl – christelijk, hindoeïstisch, mohammedaans. Het leven van een echte zoekende is het leven van vrijheid.

En wanneer Boeddha zegt volg hem, volg de weg … bedoelt hij niet dat je een kopie moet worden, hij bedoelt gewoon: probeer zijn leven te begrijpen. Kijk, analyseer, mediteer, en laat dan je meditatie, je waakzaamheid, je getuige zijn, de weg worden.

En de wijze man volgen is eigenlijk niet de wijze man zelf volgen, maar de weg – de weg die hem wijs heeft gemaakt. 
Wat is die weg die iemand wijs maakt?
Twee dingen … ten eerste het negatieve: laat kennis vallen. 
En ten tweede het positieve: ga in meditatie.

Osho, The Dhammapada – The Way of the Buddha, Series 3, p.13-16.

Afbeelding: Wikimedia Commons/ Nehan, Death of the Buddha – 1921.161 – Art Institute of Chicago.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


Maar één van de honderd

 

Een ossenkar die vliegt!

 


De kleren van Ghalib

 

Keizer Akbar en Farid

 


Mahavira en Bimbisara

Maar één van de honderd

Honderden gaan, maar zelden bereikt een enkeling het.

Ik moet denken aan een oud Tibetaans verhaal. Er waren twee kloosters: het ene klooster lag in Lhasa, in de hoofdstad van Tibet, en een van de dependances lag diep in de bergen. De lama die de leiding had over dat klooster werd oud, en hij wilde dat er iemand uit het hoofdklooster werd gestuurd om zijn opvolger te zijn. Hij stuurde een boodschap.

Een lama ging erheen – het was een paar weken lopen. Hij zei tegen het hoofd van het klooster: ‘Onze meester is erg ziek, oud, en het is heel goed mogelijk dat hij niet lang meer te leven heeft. Vóór zijn dood wil hij dat u een andere monnik stuurt, goed opgeleid, om de leiding van het klooster over te nemen.’
Het hoofd zei: ‘Morgenochtend neem je ze allemaal mee.’
De jongeman zei: ‘Ze allemaal meenemen? Ik ben gekomen om er maar één mee te nemen. Wat bedoelt u, neem ze allemaal mee?’
Hij zei: ‘Je begrijpt het niet. Ik zal honderd monniken sturen.’
‘Maar,’ zei de jongeman, ‘dat is te veel. Wat moeten we daarmee? Wij zijn arm en in die streken is het klooster arm. Honderd monniken zullen een last voor ons zijn, en ik ben hier gekomen om maar om één te vragen.’
Het hoofd zei: ‘Maak je niet druk, één zal het maar bereiken. Ik zal er honderd sturen, maar negenennegentig zullen onderweg verloren gaan. Je mag al van geluk spreken als er één aankomt.’

Hij zei: ‘Vreemd…’
De volgende dag ging een lange processie op weg, honderd monniken, en ze moesten door heel het land trekken. Iedereen had ergens wel zijn huis onderweg en de mensen begonnen zich te verspreiden… ‘Ik kom wel. Gewoon een paar dagen bij mijn ouders … Ik ben er al jaren niet meer geweest.’
Binnen een week waren er nog maar tien mensen.
De jongeman zei: ‘Het oude hoofd had misschien wel gelijk. Laten we eens zien wat er met deze tien mensen gebeurt.’

Net toen ze een stad binnentrokken, kwamen er een paar monniken vertellen dat hun hoofd gestorven was: ‘Dan zal het wel heel vriendelijk van jullie zijn – jullie zijn met zijn tienen, jullie kunnen het je veroorloven om ons een lama als hoofd te geven – en wij zijn bereid om alles te doen wat jullie maar willen.’ 
Nu was iedereen bereid om het hoofd te worden. Uiteindelijk kozen ze één persoon en die werd achtergelaten.
In een andere stad kwamen de mannen van de koning vertellen: ‘Wacht, we hebben drie monniken nodig want de dochter van de koning gaat trouwen, en we hebben drie priesters nodig. Dat is onze traditie. Dus of jullie gaan vrijwillig mee, of we nemen jullie onvrijwillig mee.’
Drie mannen verdwenen; er bleven er maar zes over. En zo bleven ze verdwijnen. Uiteindelijk waren er nog maar twee personen over.

En toen ze dichter bij het klooster kwamen… het was avond en een jonge vrouw kwam hen op de weg tegemoet. Ze zei: ‘Jullie zijn zulke medelevende mensen. Ik woon hier in de bergen – daar is mijn huis. Mijn vader is een jager, mijn moeder is overleden. Mijn vader is weg, en hij had beloofd vandaag weer terug te zijn, maar hij is niet teruggekomen. En ik ben heel erg bang om ‘s nachts alleen te blijven … één monnik maar, voor één nachtje maar.’
Allebei wilden ze blijven! De jonge vrouw was zo mooi dat het een grote strijd werd. De jonge man die als boodschapper was gekomen had die honderd mensen zien verdwijnen, en nu tenslotte …
Uiteindelijk zeiden ze tegen de vrouw: ‘Je kunt een van de twee kiezen, want anders wordt er onnodig gevochten. En wij boeddhistische monniken horen niet te vechten.’
Ze koos de jongste, de mooiste monnik, en verdween haar huis in. De andere monnik zei tegen de jongeman: ‘Ga nu maar mee. Die komt niet meer terug; vergeet hem maar.’

De jongeman zei: ‘Maar nu sterk blijven – het klooster is heel dichtbij.’
En vlak voor het klooster, in het laatste dorp, daagde een atheïst de monnik uit: ‘Er is geen ziel, geen God. Dat is allemaal fictie, dat is alleen maar om mensen uit te buiten. Ik daag je uit voor een publiek debat.’
De jongeman zei: ‘Ga dit publieke debat nou niet aan, want ik weet niet hoe lang het gaat duren. En mijn hoofd zit vast te wachten – misschien is hij al overleden.’
De monnik zei. ‘Dit wordt een nederlaag, een nederlaag voor het boeddhisme. Ik kan ik deze plaats niet verlaten tenzij ik deze man versla. Het publieke debat zal plaatsvinden, laat het hele dorp het dus maar weten.’
De jongeman zei: ‘Dit gaat te ver! Want je meester heeft gezegd dat tenminste één het zou bereiken, maar het ziet er naar uit dat ik het alleen zal bereiken.’
Hij zei: ‘Ga maar weg. Ik ben een logicus en ik kan zo’n uitdaging niet verdragen. Het zal maanden duren. We gaan alles tot in detail bediscussiëren, want dat weet ik wel, ik heb over deze man gehoord. Hij is ook een hele intellectuele, filosofische man. Ga jij maar, en ik kom wel als ik het debat win. Als ik verslagen word, dan zal ik zijn volgeling moeten worden; wacht dan maar niet op mij.’

Hij zei: ‘Dit gaat te ver.’
Hij kwam bij het klooster aan. De oude man zat te wachten en zei: ‘Je bent er weer? Hoeveel zijn er op weg gegaan?’
Hij zei: ‘Honderd en één, mezelf inbegrepen.’
De oude man zei: ‘Dat is helemaal goed. Jij bent tenminste teruggekomen. Jij bent mijn opvolger; niemand van die honderd zal nu komen.’
En de meester wist het wel, dat er maar één het zou bereiken.

Het is een oud gezegde in Tibet dat honderden gaan maar dat zelden een enkeling het bereikt – ook dat, zelden.

Osho: The Osho Upanishad, p. 671-674.

Afbeelding van Rishabh Dharmani op Unsplash.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

Een ossenkar die vliegt!

 


De kleren van Ghalib

 

Keizer Akbar en Farid

 


Mahavira en Bimbisara

 

Nagarjuna en de dief

 

Een ossenkar die vliegt!

Je hebt vleugels, maar dat ben je vergeten.

Een klein vliegtuigje werd achtergelaten in de jungle van Birma toen Japan werd verslagen; de Japanners lieten het daar achter. De aboriginals die in het bos leefden vonden het. Ze waren echt heel nieuwsgierig, opgewonden – wat is het?

Maar toen ze de wielen zagen … ze bedachten dat het een soort ossenkar was, maar een stel idioten moeten dat gemaakt hebben, want dit is niet hoe je een ossenkar maakt. Ze begonnen dat vliegtuig, dat kleine vliegtuig, te gebruiken als een ossenkar. 
Toevallig zag een man, een jager, ze. Hij kon zijn ogen niet geloven – een vliegtuig dat gebruikt werd als een ossenkar!
Hij vroeg hen: ‘Hebben jullie dat gemaakt?’
Ze zeiden: ‘Nee, zo idioot zijn wij niet, waarom zouden we dat maken? We hebben het gevonden. Maar we genieten er wel van.’
De jager kwam uit een nabijgelegen dorp waar hij bussen en auto’s had gezien. Hij zei: ‘Het lijkt wel een soort auto. Het is geen ossenkar. Wacht maar; ik neem een van mijn vrienden mee die iets van bussen weet.’
Hij werkte voor een busdienst. Dus haalden ze wat benzine, en het werkte als een kleine bus.

En de mensen vonden het hilarisch. Ze zeiden: ‘Dus we hadden het mis, het is geen ossenkar, het is een bus. Geweldig idee!’ Ze genoten ervan.
Maar toen zei de monteur die was gekomen: ‘Ik weet niet veel van vliegtuigen, maar voor zover ik het kan bekijken is het geen bus. Ik heb vliegtuigen alleen in de lucht gezien. Mijn dorp is klein. Er komen bussen naar mijn dorp en ik heb aan bussen gewerkt, dus ik kan helpen met dit vliegtuig – maar dit is een vliegtuig omdat je de vleugels kunt zien. Ik ken iemand in de stad -ik zal hem wel gaan zoeken en hierheen brengen- die verstand heeft van vliegtuigen.’

En de man die uit de stad kwam zei: ‘Wat is dit voor onzin? Jullie gebruiken een prachtig vliegtuig als bus, en dat ook nog eens in de jungle waar er geen weg is, niets. Jullie slepen het gewoon door modderige wegen voort. Het kan vliegen.’
De aboriginals zeiden: ‘Kan het vliegen? Is het een vogel?’
Hij zei: ‘Het is een vogel – hebben jullie geen stalen vogels zien vliegen?’
Ze zeiden: ‘Die hebben we wel gezien, maar we hebben ze nog nooit op grond zien staan.’
Het lukte de man … hij nam een paar aboriginals mee en het vliegtuig functioneerde zoals het hoorde te functioneren – het begon te vliegen. En het hele dorp stond te dansen, ze sloegen op hun trommels, en zongen: ‘Dit is geweldig! Een ossenkar die vliegt!’

De mens is niet slechts een alledaags fysiek, materieel fenomeen. 
Hij is niet slechts een ossenkar, maar dat is wel hoe we hem gebruiken. 
We gebruiken onszelf allemaal als ossenkarren. 
We kunnen bussen zijn… maar we zijn ook geen bussen. 
We zijn vliegtuigen. Ik kan je helpen vliegen.

De mens kan op vele niveaus bestaan. Er zijn niveaus en niveaus daarboven.
Mystiek betekent simpelweg… je gebruikt je potentieel niet in zijn totaliteit.
Je gebruikt het slechts gedeeltelijk, een heel klein deel, een fragment. 

En als je je potentieel niet in zijn totaliteit gebruikt, zul je je nooit vervuld voelen.
Dat is de ellende, dat is de oorzaak van angst.

Jullie zijn geboren om mystici te zijn. Tenzij je een mysticus bent, tenzij je het bestaan hebt leren kennen als een mysterie – voorbij woorden, voorbij rede, voorbij logica, voorbij verstand – ben je de uitdaging van het leven niet aangegaan, ben je een lafaard geweest. 

Je hebt vleugels, maar dat ben je vergeten.

Osho: The Osho Upanishad, p. 626-628.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


De kleren van Ghalib

 

Keizer Akbar en Farid

 


Mahavira en Bimbisara

 

Nagarjuna en de dief

 


Overgave

 

De kleren van Ghalib

Niet jij, maar je jas wordt herkend door anderen; dus ga je door met het borduren van je jas, met jezelf aan te kleden.

Op een goede dag werd een groot Urdu dichter, Ghalib, door de keizer uitgenodigd voor een diner. Veel andere mensen waren uitgenodigd, bijna vijfhonderd. Ghalib was een arme man, het is heel moeilijk voor een dichter om rijk te zijn – rijk in de ogen van anderen.
Vrienden deden een voorstel: ‘Ghalib, je kunt kleren lenen, schoenen, een goede paraplu… want je paraplu is zo verrot, je jas is versleten, bijna weg, en met deze kleren en deze schoenen die zoveel gaten hebben, ziet het er niet goed uit!’
Maar Ghalib zei: ‘Als ik iets leen, zal ik me van binnen heel ongemakkelijk voelen, want ik heb nog nooit van iemand geleend. Ik heb op mijn eigen benen geleefd, ik heb op mijn eigen manier geleefd. Het is niet goed om met een levenslange gewoonte te breken alleen voor een etentje.’

   Vers van Mirza Ghalib

Dus ging hij in zijn eigen kleren naar het hof van de keizer. 
Toen hij zijn uitnodiging aan de wachter liet zien, keek de man hem aan, lachte en zei: ‘Waar heb je dit gestolen? Maak onmiddellijk dat je wegkomt, anders grijpen we je!’
Ghalib kon het niet geloven. Hij zei: ‘Ik ben uitgenodigd – ga maar aan de keizer vragen!’
De wachter zei: ‘Iedere bedelaar denkt dat hij uitgenodigd is. En je bent niet de eerste, vele anderen hebben al eens eerder aan de deur geklopt. Maak dat je wegkomt! Blijf hier niet staan, want zo meteen komen de gasten eraan.’

Dus ging Ghalib terug. Zijn vrienden wisten dat dit zou gaan gebeuren, dus hadden ze een jas, wat schoenen en een paraplu voor hem geregeld – een paar geleende spullen. Toen trok hij die geleende spullen aan en ging terug.
De bewaker maakte een buiging en zei: ‘Kom binnen.’

Ghalib was een heel bekende dichter en de keizer hield van zijn poëzie, dus mocht hij naast de keizer zitten. 
Toen het feest begon deed Ghalib iets heel vreemds, en de keizer vond dat wel een beetje raar – hij begon zijn jas te voeren en zei: ‘Jas van me, eet op! Want eigenlijk ben jij binnengekomen, niet ik.’
De keizer zei: ‘Wat doe je nou, Ghalib? Ben je gek geworden?’
Ghalib zei: ‘Nee – eerst kwam ik, maar toen werd de toegang me geweigerd. Toen kwam deze jas – ik ben er gewoon bij omdat de jas niet alleen kon komen – anders had ik niet kunnen komen!’

We bestaan in de ogen van anderen: onze identiteit bestaat uit de mening van anderen; de ogen van anderen zijn de spiegels, we bekijken ons gezicht in de ogen van anderen. Dat is het probleem – omdat anderen je innerlijke wezen niet kunnen zien. Je innerlijke mens kan in geen enkele spiegel weerspiegeld worden. Alleen je uiterlijk kan gereflecteerd worden: reflecties zijn alleen van het uiterlijk, van het fysieke. Zelfs als je voor een spiegel staat, de beste spiegel, zal alleen het fysieke deel van jou weerspiegeld worden. Geen enkel oog kan je innerlijke deel weerspiegelen.

Dus de ogen van anderen weerspiegelen je rijkdom, je prestaties in de wereld, je kleren; ze kunnen jou niet weerspiegelen. En wanneer je ziet dat anderen denken dat je arm bent – dat betekent dat je geen goede kleren, geen goed huis, geen goede auto hebt – begin je naar deze dingen toe te gaan. 
Je verzamelt dingen alleen maar om te zien dat je rijk bent in de ogen van anderen. Dan beginnen de ogen van anderen te weerspiegelen dat je steeds rijker wordt, dat je macht en aanzien krijgt. Je identiteit bestaat uit je weerspiegeling; maar anderen kunnen alleen dingen weerspiegelen, ze kunnen jou niet weerspiegelen. 

Daarom is meditatie heel erg noodzakelijk. Meditatie betekent je ogen sluiten; niet naar het spiegelbeeld kijken, maar naar je eigen wezen kijken. Anders ben je de hele dag met anderen bezig. Ook ‘s nachts, als je slaapt, ben je ofwel bewusteloos als je diep slaapt, of je bent weer met anderen bezig in je dromen. 
Voortdurend leven met de ander is het probleem: je wordt geboren in een samenleving, je leeft in een samenleving, je sterft in een samenleving – je hele bestaan bestaat uit het sociale. En samenleving betekent ogen overal om je heen.
Wat die ogen ook weerspiegelen, ze maken indruk op je. 

Als iedereen zegt dat je een goed mens bent, begin je je goed te voelen. 
Als iedereen je een slecht mens vindt, begin je je slecht te voelen. 
Als iedereen zegt dat je ziek bent, begin je je ziek te voelen. 
Je identiteit hangt af van anderen, het is een hypnose door anderen. 
Stap over naar eenzaamheid – leef met de anderen, maar put jezelf niet uit met de anderen.

Sluit tenminste één uur per dag je ogen – je ogen sluiten betekent dat je afgesloten bent van de maatschappij, er bestaat geen maatschappij, alleen jij – zodat je jezelf direct onder ogen kunt zien.
Trek eens per jaar een paar dagen de heuvels in, de woestijn, waar niemand is, alleen jij, en zie jezelf zoals je bent…
Niet jij, maar je jas wordt herkend door anderen; dus ga je door met het borduren van je jas, met jezelf aan te kleden.

Meditatie is nodig om je een pauze te geven van de anderen, de ogen van anderen, de spiegel van anderen. Vergeet ze! Kijk een paar minuten naar binnen – dan zul je de innerlijke pijn en het lijden voelen, dat je daar leeg bent. Dan begint een transformatie: dan begin je te zoeken naar de innerlijke rijkdom, de schatkist die in je bestaat – niet naar de schatten die overal verspreid liggen.

Osho: The Mustard Seed – The Revolutionary Teachings of Jesus. Commentaries on the Gnostic Gospel of Thomas, p. 115-117.

Afbeelding: Wikimedia Commons/ Painting by A R Chughtai, 1927.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

Keizer Akbar en Farid

 


Mahavira en Bimbisara

 

Nagarjuna en de dief

 


Overgave

 

De polowedstrijd

 

Keizer Akbar en Farid

Een verlangende mind is de mind van een bedelaar.

Er woonde eens een Mohammedaans mysticus, Farid, in een klein dorpje in de buurt van Delhi. Keizer Akbar was een van Farid’s volgelingen. Akbar kwam vaak bij hem en Farid was een arme fakir. Op een dag, toen de stad te weten kwam dat Akbar naar Farid ging, kwamen de dorpelingen bijeen en zeiden tegen Farid: ‘Akbar komt naar jou toe, vraag dan eens iets voor ons. We hebben echt een school nodig, een ziekenhuis. En alleen al als jij het vraagt zal de wens worden vervuld, want de keizer komt uit zichzelf naar jou toe.’


Abu’l-Fath Jalal ud-din Muhammad Akbar, 15 oktober 1542-1605.

Het dorp was arm, analfabeet en er was geen ziekenhuis, dus Farid zei: ‘Goed, maar ik ben niet zo bedreven om ergens naar te vragen omdat ik het al zo lang niet meer heb gedaan. Maar als jullie dat willen, dan ga ik wel.’
Dus ging hij naar het paleis. In de ochtend kwam hij bij het paleis aan. Iedereen wist dat Akbar zijn volgeling was, dus hij mocht meteen naar binnen. 
Akbar was in zijn heiligdom. Hij had een klein heiligdom gemaakt waar hij altijd ging bidden – en hij was net aan het bidden, hij was in gebed, dus ging Farid vlak achter hem staan. Als het gebed klaar was, zou hij het vragen.
Akbar was zich er niet van bewust dat Farid achter hem stond. Hij zei het gebed op en aan het einde zei hij: ‘Almachtige God, maak mijn rijk nog groter, geef me meer rijkdom.’

Farid hoorde dat en draaide zich om. Akbar was klaar met zijn gebed, en keek achterom – Farid liep de trap af. 
Hij riep: ‘Hoe ben je gekomen? En waarom ga je weg?’
Farid zei: ‘Ik was gekomen om een keizer te ontmoeten, maar ik vind hier ook een bedelaar. Het heeft dus geen zin! En als u het aan God vraagt, waarom zou ik het dan niet rechtstreeks aan hem vragen? Waarom aan een tussenpersoon? En Akbar, ik dacht dat u een keizer was, maar ik heb me vergist.’
Akbar heeft het verhaal verteld in zijn autobiografie, en hij zegt: ‘Op dat moment begreep ik: het maakt niet uit wat je ook krijgt, want de mind blijft om meer en meer vragen.’

Je bent arm, een bedelaar, omdat je altijd verlangt, altijd vraagt om meer te krijgen. Verlangen is bedelen en een verlangende mind is de mind van een bedelaar. 
Je kunt een keizer zijn, dat maakt niets uit – je wordt gewoon een grote bedelaar, dat is alles, een geweldige bedelaar, dat is alles. Maar je blijft vorderen.

Osho: The Mustard Seed – The Revolutionary Teachings of Jesus. Commentaries on the Gnostic Gospel of Thomas, p. 61.

‘Wat een grap! Wat een spel!
Keizers blijven bedelen
en in de oceaan hebben vissen dorst!’

Osho: A Cup of Tea, p.101.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


Mahavira en Bimbisara

 

Nagarjuna en de dief

 


Overgave

 

De polowedstrijd

 

Mahavira en Bimbisara

Het is gemakkelijk om afstand te doen van de wereld, maar hoe ga je afstand doen van de mind? Want de mind is de echte wereld! 

Er staat een prachtig verhaal in de Jaina-geschriften. Een grote koning, Bimbisara, ging Mahavira opzoeken, de laatste Jaina teerthankara – de laatste Jaina profeet. Onderweg kwam hij een van zijn oude vrienden tegen. Ze hadden op dezelfde school gestudeerd; hij was ook een koningszoon, maar hij had afstand gedaan en was een Jaina monnik geworden – hij stond naakt onder een boom. Bimbisara werd overweldigd door een enorm respect voor deze man en begon zich ook een beetje schuldig te voelen over zichzelf: ‘Ik ben nog steeds betrokken bij de wereld – geld, macht, prestige, oorlog. En kijk eens naar mijn vriend: hij was ook koning, hij zou ook koning zijn geweest zoals ik, maar hij heeft afstand gedaan – een man van moed.’
Hij boog, hij raakte de voeten van zijn oude vriend aan. Toen ging hij naar Mahavira. Een paar meter verderop zat Mahavira onder een boom.

   Mahavira

Bimbisara vroeg hem: ‘Er kwam een vraag in me op… toen ik mijn oude vriend Prasannachandra zag, die monnik is geworden, een discipel van u, kwam er een vraag in me op: als hij nu sterft, waar zal hij dan geboren worden?’
Jaina’s zeggen dat er zeven hellen en zeven hemelen zijn. ‘In welke hemel zal hij geboren worden?’, vroeg Bimbisara. ‘Er is natuurlijk geen sprake van dat hij in de hel geboren wordt – hij heeft afstand gedaan van zo’n groot koninkrijk en zo – in welke hemel?’

En Mahavira zei: ‘Hij zou naar de zevende hel zijn gegaan, als hij was gestorven op het moment dat u hem aanraakte.’
Bimbisara was geschokt. Hij zei: ‘Naar de zevende hel? En ik dan? Er zijn geen andere hellen onder de zevende. Mijn vriend, die alles heeft afgezworen en er zo vroom en zo stil uitziet en zo sereen, gaat hij geboren worden in de zevende hel?’
Mahavira zei: ‘Wees niet ongerust: als hij nu sterft, zal hij in de zevende hemel geboren worden.’
En er waren maar een paar minuten verstreken.
Bimbisara zei: ‘U stelt me voor een groot raadsel. Nu hebt u me nog meer in verwarring gebracht. Wat is er in die paar minuten gebeurd dat hij in de zevende hemel geboren zal worden?’ 

Mahavira zei: ‘U kent het hele verhaal niet. Vlak voor u was uw minister-president langs gekomen. Hij was gekomen om u te vergezellen om te zien of alles veilig was. Uw eerste minister, uw generaals en uw bewakers, ze zijn maar een paar minuten voor u langsgekomen. 
En uw eerste minister zei: “Zie die dwaas nou eens, die Prasannachandra! Hij zou een grote koning zijn geweest en hij is gehypnotiseerd geraakt door deze Mahavira. En nu staat hij naakt in deze hitte, zijn leven te verspillen … Vroeger was hij een mooie man – kijk nu eens naar zijn lichaam. En hij is een volslagen dwaas, want hij heeft zijn eerste minister vertrouwd en hem het hele koninkrijk gegeven tot zijn kinderen volwassen genoeg zijn om het in bezit te nemen – en de eerste minister is een bedrieger. En tegen de tijd dat de kinderen volwassen zijn, zal er niets meer in de schatkist zitten.”
Toen hij dit hoorde, vergat Prasannachandra helemaal dat hij een monnik was geworden – helemaal! Hij was zo geschokt en werd zo kwaad en hij in zijn hart zei: “Ik leef nog.” En zijn hand, gewoon uit oude gewoonte, ging naar zijn zwaard – dat er niet was. Hij trok het zwaard uit de schede en zei: “Ik ga deze man onmiddellijk doden.”
En in zijn verbeelding hakte hij het hoofd van de eerste minister af.’

‘Toen u zijn voeten aanraakte,’ zei Mahavira, ‘had hij zojuist de eerste minister gedood. Vandaar dat ik u vertelde dat hij op dat moment naar de zevende hel zou zijn gegaan, als hij was gestorven – hij was in een moorddadige houding.
Nu zijn de dingen veranderd. Toen hij zijn zwaard terug in de schede stak, besefte hij: “Waar ben ik mee bezig? Waar is het zwaard en waar is de schede? En wat heb ik gedaan? Mijn eerste minister in mijn verbeelding gedood! Het is net zo’n misdaad als het daadwerkelijk doden van een persoon.
Mahavira zegt: ‘Het maakt niets uit of je nu denkt aan doden of je doodt – het komt op hetzelfde neer, psychologisch komt het op hetzelfde neer.’ Wat heb ik gedaan? Als ik afstand heb gedaan, dan heb ik afstand gedaan! Wie ben ik om me er nu mee te bemoeien? Als hij vals speelt, is dat zijn zaak; als hij het vertrouwen schendt, zal hij daarvoor boeten. Maar wie ben ik om hem te straffen? Ik ben hier helemaal mee klaar. En wie zijn mijn kinderen en wat is mijn koninkrijk?”
En er kwam een groot inzicht in hem op. Hij werd stil, stil, sereen, onthecht. Op dit moment, als hij sterft, bevindt hij zich in zo’n prachtige ruimte dat hij in de zevende hemel geboren zal worden.’

Het is een kwestie van de mind, niet van de wereld. 
Je kunt naar de grotten in de Himalaya gaan, maar waar ga je dan aan denken? Je zult aan de wereld denken. 
Daarom zegt Kabir: ‘Avadhu, maya taji na jai, het is heel moeilijk om deze mind te laten vallen’.

Osho: The Fish in the Sea is not Thirsty – Discourses on the Songs of Kabir, p. 412-415.

Afbeelding: Wikimedia commons. 24 Tirthankaras with Mahavira.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

Nagarjuna en de dief

 


Overgave

 

De polowedstrijd

 

De meesterdief en zijn zoon

 

Nagarjuna en de dief

Het is onmogelijk om bewust iets verkeerd te doen.

Er wordt een prachtig verhaal verteld over een groot mysticus, Nagarjuna. Hij was een naakte fakir, maar hij was geliefd bij alle echte zoekers. 
Een koningin was ook hevig verliefd op Nagarjuna. Ze vroeg hem op een dag om naar het paleis te komen, om te gast te zijn in het paleis. Nagarjuna ging erheen. De koningin vroeg hem om een gunst. 
Nagarjuna zei: ‘Wat is het dat u wilt?’ 
De koningin zei: ‘Ik wil uw bedelnap.’
Nagarjuna gaf het – dat was het enige wat hij had – zijn bedelnap. En de koningin kwam met een gouden bedelnap, bezet met diamanten, die ze aan Nagarjuna gaf. 
Ze zei: ‘Hou dit nu maar. Ik zal de bedelnap aanbidden die u jarenlang hebt gedragen – het heeft iets van uw levenslust. Het zal mijn tempel worden. En iemand als u zou geen gewone houten bedelnap moeten meedragen – bewaar deze gouden maar. Ik heb hem speciaal voor u laten maken.’

Hij was echt kostbaar. Als Nagarjuna een gewone mysticus was geweest zou hij gezegd hebben: ‘Ik kan hem niet aanraken. Ik heb afstand gedaan van de wereld.’
Maar voor hem maakte het allemaal niets uit, dus nam hij de kom in ontvangst.
Toen hij het paleis verliet, werd hij gezien door een dief. Deze kon zijn ogen niet geloven: ‘Een naakte man met zoiets kostbaars! Hoe lang kan hij dat nog bewaken?’ Dus begon de dief hem te volgen … 
Nagarjuna verbleef buiten de stad in een vervallen oude tempel – zonder deuren, zonder ramen. Het was gewoon een ruïne. De dief was opgetogen: ‘Binnenkort moet Nagarjuna wel gaan slapen en dan zal het niet moeilijk meer zijn – dan krijg ik die kom wel.’
De dief verstopte zich achter een muur net buiten de deur. Nagarjuna gooide de kom naar buiten. De dief kon zijn ogen niet geloven. Nagarjuna gooide de kom weg omdat hij de dief achter zich aan had zien komen en hij wist heel goed dat hij niet voor hem kwam – hij kwam voor de kom. ‘Waarom zou ik hem dan onnodig laten wachten? Maak er een eind aan zodat hij weg kan gaan en ik dan kan gaan rusten.’

Zoiets kostbaars! En Nagarjuna heeft het zo gemakkelijk weggegooid. De dief kon niet weggaan zonder hem te bedanken. Hij wist heel goed dat het voor hem gegooid was. Hij gluurde naar binnen en zei: ‘Heer, aanvaard mijn dank. Maar wat bent u een zeldzaam wezen – ik kan mijn ogen niet geloven. Nu is er een groot verlangen in mij opgekomen. Ik verspil mijn leven door een dief te zijn – terwijl er ook mensen zoals u zijn. Mag ik binnenkomen om uw voeten aan te raken?’
Nagarjuna moest lachen en zei: ‘Ja, daarom heb ik die kom naar buiten gegooid- zodat je naar binnen kon komen.’
De dief zat in de val. De dief kwam naar binnen, raakte de voeten aan … en op dat moment was de dief heel open omdat hij gezien had dat deze man geen gewone man was. Hij was heel kwetsbaar, open, ontvankelijk, dankbaar, verbijsterd, stomverbaasd. Toen hij de voeten aanraakte, voelde hij voor het eerst in zijn leven de aanwezigheid van het goddelijke.
Hij vroeg aan Nagarjuna: ‘Hoeveel levens heb ik nodig om te worden zoals u?’
Nagarjuna zei: ‘Hoeveel levens? Het kan vandaag gebeuren, het kan nu gebeuren!’
De dief zei: ‘U maakt een grapje. Hoe kan dat nou gebeuren? Ik ben een dief, een bekende dief. De hele stad kent me, hoewel ze me nog niet te pakken hebben kunnen krijgen. Zelfs de koning is bang voor me, want ik ben drie keer binnengekomen en heb uit de schatkist gestolen. Ze weten het wel, maar ze hebben geen bewijs. Ik ben een meesterdief – u weet misschien niets van mij omdat u een vreemdeling bent in deze streken. Hoe kan ik nu getransformeerd worden?’


En Nagarjuna zei: ‘Als er in een oud huis eeuwenlang duisternis is geweest en je brengt er een kaars in, kan de duisternis dan zeggen: “Eeuwen en eeuwen ben ik hier geweest – ik kan er niet uitgaan alleen omdat jij een kaars hebt binnengebracht. Ik leef al zo lang”? Kan de duisternis weerstand bieden? Maakt het enig verschil of de duisternis één dag oud is of miljoenen jaren?’
De dief zag het punt: duisternis kan geen weerstand bieden aan licht; wanneer het licht komt, verdwijnt de duisternis.
Nagarjuna zei: ‘Je bent misschien miljoenen levens in duisternis geweest – dat doet er niet toe – maar ik kan je een geheim geven, je kunt een kaars in je wezen aansteken.’
En de dief zei: ‘Hoe zit het met mijn beroep? Moet ik dat dan verlaten?’
Nagarjuna zei: ‘Dat is aan jou om te beslissen. Ik houd me niet bezig met jou en je beroep. Ik kan je alleen het geheim geven van hoe je een licht in je wezen kunt ontsteken, en dan is het aan jou.’
De dief zei: ‘Maar iedere keer dat ik naar een heilige ging, zeiden ze altijd: “Stop eerst met stelen – dan pas kun je ingewijd worden.”‘

Er wordt gezegd dat Nagarjuna lachte en zei: ‘Je moet bij dieven zijn geweest, niet bij heiligen. Zij weten niets. Let gewoon op je adem – de oude methode van Boeddha – let gewoon op je adem die naar binnen gaat en naar buiten gaat. Steeds als je het je herinnert, let dan op je ademhaling. Zelfs als je gaat stelen, als je ‘s nachts iemands huis binnengaat, blijf dan op je adem letten. Wanneer je de schatkist geopend hebt en de diamanten zijn er, blijf dan op je adem letten, en doe wat je wilt doen – maar vergeet niet op je adem te letten.’
De dief zei: ‘Dat lijkt zo simpel. Geen moraal? Geen karakter nodig? Geen andere vereisten?’
Nagarjuna zei: ‘Helemaal niets – let alleen op je ademhaling.’

Twee weken later was de dief weer terug, maar hij was een totaal andere mens. Hij viel aan de voeten van Nagarjuna neer en zei: ‘U hebt me in de val gelokt, en u hebt me zo mooi in de val gelokt dat ik dat niet eens kon vermoeden. Ik heb het de afgelopen twee weken geprobeerd – het is onmogelijk. Als ik op mijn adem let, kan ik niet stelen. Als ik steel, kan ik niet naar mijn adem kijken. Als ik naar de adem kijk, word ik zo stil, zo alert, zo bewust, zo bewust, dat zelfs diamanten op kiezels lijken. U hebt me voor een moeilijkheid geplaatst, een dilemma. Wat moet ik nu doen?’
Nagarjuna zei: ‘Ga toch weg! Wat je maar wilt. Als je die stilte wilt, die vrede, die gelukzaligheid, die in je ontstaat wanneer je naar je adem kijkt, kies dat dan. Als je denkt dat al die diamanten en goud en zilver waardevoller zijn, kies daar dan voor. Dat is aan jou om te kiezen! Wie ben ik om me met jouw leven te bemoeien?’
De man zei: ‘Ik kan er niet voor kiezen om weer onbewust te zijn. Ik heb zulke momenten nooit gekend. Accepteer me als een van uw discipelen, initieer me.’
Nagarjuna zei: ‘Ik heb je al ingewijd.’

Een werkelijk religieus persoon heeft geen moraliteit die aan hemzelf wordt opgelegd. Zijn moraliteit komt voort uit zijn bewustzijn. 
Hij probeert niet het goede te doen, hij probeert niet het verkeerde te vermijden. Hij blijft gewoon bewust en handelt vanuit zijn bewustzijn, en alles wat hij doet is juist. In feite is het onmogelijk om bewust iets verkeerd te doen.

Osho: The Fish in the Sea is not Thirsty – Discourses on the Songs of Kabir, p. 315-318.

Photo by M Gmeinder on Pexels.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


Overgave

 

De polowedstrijd

 

De meesterdief en zijn zoon

 

De gekke prins en de soefi

 

Overgave

Voor het geval je niet in staat bent om je zonder pardon over te geven aan het bestaan, ben je welkom om Boeddha’s voeten als zodanig te gebruiken!

Boeddha zei altijd tegen zijn discipelen: ‘Wees een licht voor jezelf.’ 
Een grote koning, Prasenjit, was naar hem toegekomen. En hij zag vele sannyasins komen die neerbogen voor Boeddha met de woorden: 

“बुद्धं शरणं गच्छामि।
Boeddham Sharanam Gacchami.
Ik ga naar de voeten van de Boeddha.

धर्मं शरणं गच्छामि।
Dhammam Sharanam Gacchami.
Ik ga naar de voeten van de commune van de Boeddha’s.

संघं शरणं गच्छामि।
Sangham Sharanam Gacchami.
Ik ga naar de voeten van de ultieme wet, de ultieme wet die het bestaan ondersteunt, die loopt als een draad en het bestaan tot een bloemenslinger maakt.


Buddham Sharanam Gacchami in Namdroling Klooster

Prasenjit was een man van logica, goed opgeleid, verfijnd. Hij was een beetje verbaasd. Hij vroeg aan Boeddha: ‘Neem me niet kwalijk, meneer, maar u zegt tegen mensen ‘wees een licht voor jezelf’, en dan geven ze zich aan u over, en ze raken uw voeten aan. U verhindert ze niet. Dit is onlogisch, dit is tegenstrijdig. Als u zegt “wees een licht voor jezelf”, dan hoef je je toch niet over te geven aan iemand anders. Waarom zouden ze uw voeten dan aanraken?’

En Boeddha lachte en hij zei: ‘Het zijn niet mijn voeten en ze geven zich niet aan mij over – want er is niemand in mij die het ego kan claimen. Ik ben alleen maar een excuus – zij geven zich over. Het is geen overgave aan mij; het is simpelweg een overgave – ik ben alleen maar een excuus. Omdat ze nog niet in staat zijn zich zonder excuus over te geven, sta ik hen toe om mij als excuus te gebruiken. Maar er is niemand aan wie ze zich overgeven.’
Dat is precies de betekenis van een Boeddha: iemand die niet is; in de zin van een ego, iemand die niet is.

Osho: The Fish in the Sea is not Thirsty – Discourses on the Songs of Kabir, p. 40-41.

Afbeelding: Wikimedia Commons.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

De polowedstrijd

 

De meesterdief en zijn zoon

 

De gekke prins en de soefi

 

Een vis in het water

 

De polowedstrijd

Als mannen die polo spelen moe worden, als paarden moe worden, dan moeten houten palen ook moe worden, want het bestaan is één!

Een Zen-verhaal: Een discipel kwam bij de meester. Hij was naar een polowedstrijd gaan kijken. 
De meester vroeg hem: ‘Vertel me een paar dingen. Waren de ruiters op de paarden moe?’
De discipel zei: ‘Ja, aan het einde van de wedstrijd zagen ze er moe uit.’
Ten tweede zei de meester: ‘Waren de paarden moe?’
De discipel zei: ‘Ja, een beetje, niet zoveel als de ruiters, maar zelfs de paarden waren moe.’
Toen zei de meester: ‘De laatste en definitieve vraag: waren de palen, de houten palen die nodig zijn in het spel, waren die ook moe?’
Dit ging nu te ver! De leerling aarzelde een beetje.
De meester zei: ‘Ga  er in je kamer over mediteren. Morgenochtend kun je het antwoord komen geven.’

Hij kon de hele nacht niet slapen; hij lag te woelen en te draaien. ‘De houten palen – hoe kunnen die moe zijn? Wat een stomme vraag! Maar als de meester het vraagt, kan het niet stom zijn; dan moet er wel iets in zitten.’ De hele nacht deed hij zijn best. 
‘s Morgens vroeg, toen de zon opkwam, haastte hij zich naar de meester, viel voor zijn voeten neer en zei: ‘Ja, meester, ze waren moe.’
De meester zei: ‘Dat maakt me blij. Je bezoek aan de polowedstrijd is niet voor niets geweest.’

Anderen die aanwezig waren, konden niet begrijpen wat er aan de hand was. Houten palen moe?! 
Iemand vroeg aan de meester: ‘Wat is dit voor onzin? Hoe kunnen houten palen moe zijn?’
En de meester zei: ‘Als houten palen niet moe kunnen zijn dan kan niemand moe zijn, want dit hele bestaan is één.’

Als de mens moe wordt, als paarden moe worden, dan worden houten palen ook moe. Het hele bestaan is een manifestatie van één energie.

Osho: Be Still and Know, p. 336-337.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

De meesterdief en zijn zoon

 

De gekke prins en de soefi

 

Een vis in het water

 

De tuin van Epicurus

 

De meesterdief en zijn zoon

Op de echte reis van het leven is je eigen intuïtie je enige licht.

Er is een zen verhaal; zen meesters hebben er enorm van gehouden. Als je het voor het eerst tegenkomt, zul je je verbaasd voelen over het verhaal. Het gaat over een meesterdief.
Een man stond bekend als een meesterdief in Japan. Hij was in het hele land bekend, beroemd. En omdat hij een meesterdief was, had niemand hem ooit te pakken kunnen krijgen. Hij was nooit op heterdaad betrapt, hoewel iedereen wist dat hij degene was die gestolen had. Zelfs uit de schatkist van de koning had hij gestolen. 
En hij liet altijd sporen na, zodat iedereen wist wie er geweest was. Het was zelfs mode geworden om erover op te scheppen, als de meesterdief je waardig had bevonden om iets van je te stelen. Het werd aristocratisch opscheppen! Mensen gingen opscheppen door te zeggen: ‘Vannacht is de meesterdief bij ons in huis geweest.’

Maar de man werd ouder en op een dag zei zijn jonge zoon tegen hem: ‘Leer me uw kunst, want u wordt een dagje ouder!’
De vader zei: ‘Ga dan vanavond met me mee – want dit is niet iets dat je kunt leren. Je kunt je alleen doordrenken van de geest van mij. Als je intelligent genoeg bent, kun je het vatten. Ik kan het je niet leren, maar je kunt het wel vatten. Ik kan het je niet geven, maar je kunt het wel krijgen. We zullen zien. Ga vanavond maar met me mee.’

Natuurlijk was de zoon bang – de eerste keer! Er werd een gat in de muur gemaakt, ze gingen het paleis binnen. Zelfs op zijn oude dag waren de handen van de vader als die van een chirurg, standvastig, onwankelbaar, ook al werd hij erg oud – zonder angst, alsof hij in zijn eigen huis aan het werk was, de muur te breken. Hij keek niet eens om zich heen, hij was zo zeker van zijn kunst. En de jongeman beefde – het was een koude winternacht maar hij zweette! Maar de vader deed alles in stilte.

Toen ging de vader het huis binnen. De zoon volgde, met trillende knieën en met het gevoel dat hij elk moment om kon vallen. Hij raakte al zijn bewustzijn kwijt omdat hij zo bang was… wat als ze betrapt zouden worden?
De vader bewoog zich door het donkere huis alsof het zijn huis was en hij alles van het huis wist, en zelfs in het donker kon hij zich bewegen zonder te struikelen tegen de meubels, tegen de deuren. 
Zonder geluid te maken, geruisloos, bereikte hij de binnenste kamer van het paleis. Hij deed een kast open en zei tegen zijn zoon dat hij naar binnen moest gaan om wat dan ook te zoeken wat waardevol was. De zoon ging naar binnen. 
De vader deed de deur dicht en schreeuwde: ‘Een dief! Een dief! Wakker worden!’ En hij ontsnapte door het gat dat ze in de muur hadden gegraven. 

Dit was nu het toppunt! De zoon kon er niet bij. Nu zat hij opgesloten in die kast, bevend, zwetend, terwijl het hele huis wakker was, mensen naar de dief zochten. ‘Wat is dit voor vader? Hij heeft me vermoord!’ dacht hij. ‘En wat was dit nou voor onderricht?’
Dit is het laatste wat hij zich ooit had kunnen voorstellen: hij had een levende nachtmerrie voor hem gecreëerd! Nu was hij er van overtuigd dat hij gepakt zou worden! De deur was ook aan de buitenkant op slot gedaan. Hij kon de deur niet eens open doen om te ontsnappen. Een uur later kwam hij thuis – de zoon – en de vader lag diep te slapen en te snurken! Hij gooide zijn deken opzij en zei: ‘Wat was dit nou voor onzin?!’

De vader zei: ‘Dus je bent er weer! Je hoeft het hele verhaal niet te vertellen – ga jij ook maar slapen. Nu je de kunst weet, hoeven we het er niet meer over te hebben.’
Maar de zoon zei: ‘Ik moet u het hele verhaal vertellen, wat er gebeurd is.’
De vader zei: ‘Je kunt het wel vertellen als je dat wilt, maar het hoeft niet. Alleen al dat je er bent is bewijs genoeg! Vanaf morgenavond begin je op je eigen houtje. Je hebt de intelligentie, het bewustzijn dat een dief nodig heeft. Ik ben ontzettend blij met jou!’ 

Maar de zoon zat er zo vol van, hij wilde alles vertellen – hij had het zo geweldig gedaan. Hij zei: ‘Luister maar gewoon, anders kan ik helemaal niet slapen. Ik ben zo opgewonden! U had me bijna vermoord!’
De vader zei: ‘Het is hard, maar dat is wat een meester vaak moet doen. Vertel me het hele verhaal maar. Wat is er gebeurd?’
Hij zei: ‘Uit het niets – niet vanuit mijn verstand, zeker niet vanuit mijn mind – is dit gebeurd.’
De vader zei: ‘Dit is de sleutel tot alle meesterschap op alle gebieden van het leven, of je nu een dief bent of iemand die mediteert, of je nu een minnaar bent of een wetenschapper of een schilder of een dichter, het maakt niet uit. Op wat voor gebied ook, dit is de hoofdsleutel – dat er niets gebeurt vanuit het hoofd, alles gebeurt van ergens beneden.

Noem het intuïtie, noem het no-mind, noem het meditatie – dat zijn maar namen, verschillende namen voor hetzelfde. Het is begonnen te werken, ik zie het aan je gezicht. Ik kan de aura om je heen zien. Je gaat een meesterdief worden! En onthoud wel: door een meesterdief te zijn heb ik meditatie bereikt. Dus onthoud: dit is voor jou de manier om meditatie te bereiken.’

De zoon zei: ‘Toen ik in die verdomde kast stond en de mensen op zoek waren naar naar de dief, kwam er een vrouwelijke bediende aan met een kaars in haar hand; ik kon dat vanuit het sleutelgat zien. Ergens uit het niets… ik begon geluiden te maken alsof ik een kat was — en dat heb ik nog nooit gedaan! De vrouwelijke bediende dacht dat er een kat in de kast zat en deed hem van het slot. Toen ze het slot opende – ik weet niet hoe ik het deed en wie het deed – gebeurde het! Ik blies de kaars uit, duwde de vrouw opzij en en ben weggerend! Mensen kwamen achter me aan – het hele huis was wakker, de hele buurt was wakker. En ze kwamen steeds dichterbij en ik stond op het punt om gepakt te worden.

Toen kwam ik plotseling bij een put. Ik zag een grote steen net naast de put – ik geloof niet dat ik nu zoveel kracht zou hebben om die steen op te rapen, maar ik deed het. Wanneer je in zulke situaties bent, komt je hele energie tot je beschikking. Je leeft niet meer alleen op het oppervlakkige niveau. Wanneer je leven op het spel staat, komt je hele energie beschikbaar.
Ik kreeg die grote steen in beweging, raapte hem op – ik kan me niet voorstellen dat ik hem nu nog zou kunnen bewegen! – gooide hem in de put en rende toen weg. Het lawaai, het geluid van die steen die in de put viel… en alle mensen die me achter me aan kwamen hielden ermee op. Ze omsingelden de put, ze dachten dat ik in de put was gesprongen. Zo ben ik weer thuis gekomen.’
De vader zei: ‘Nu kun je gaan slapen. Ik ben er klaar mee! Vraag me nooit meer iets. Begin nu maar voor jezelf.’

Osho: Be Still and Know, p. 291-295.

Afbeeldingen:
https://en.wikipedia.org/wiki/Ishikawa_Goemon#/media/File:Mitsugoro3-Goemon.jpg
http://3.bp.blogspot.com/-nKPuoQCh5jI/U9YXDpBmXRI/AAAAAAAAxA0/hsyLXm9ax6o/s1600/IMG_48737189984767.jpeg

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen

De gekke prins en de soefi

 

Een vis in het water

 

De tuin van Epicurus

 

Je hoort wat je wilt horen