Honderden gaan, maar zelden bereikt een enkeling het.
Ik moet denken aan een oud Tibetaans verhaal. Er waren twee kloosters: het ene klooster lag in Lhasa, in de hoofdstad van Tibet, en een van de dependances lag diep in de bergen. De lama die de leiding had over dat klooster werd oud, en hij wilde dat er iemand uit het hoofdklooster werd gestuurd om zijn opvolger te zijn. Hij stuurde een boodschap.
Een lama ging erheen – het was een paar weken lopen. Hij zei tegen het hoofd van het klooster: ‘Onze meester is erg ziek, oud, en het is heel goed mogelijk dat hij niet lang meer te leven heeft. Vóór zijn dood wil hij dat u een andere monnik stuurt, goed opgeleid, om de leiding van het klooster over te nemen.’
Het hoofd zei: ‘Morgenochtend neem je ze allemaal mee.’
De jongeman zei: ‘Ze allemaal meenemen? Ik ben gekomen om er maar één mee te nemen. Wat bedoelt u, neem ze allemaal mee?’
Hij zei: ‘Je begrijpt het niet. Ik zal honderd monniken sturen.’
‘Maar,’ zei de jongeman, ‘dat is te veel. Wat moeten we daarmee? Wij zijn arm en in die streken is het klooster arm. Honderd monniken zullen een last voor ons zijn, en ik ben hier gekomen om maar om één te vragen.’
Het hoofd zei: ‘Maak je niet druk, één zal het maar bereiken. Ik zal er honderd sturen, maar negenennegentig zullen onderweg verloren gaan. Je mag al van geluk spreken als er één aankomt.’
Hij zei: ‘Vreemd…’
De volgende dag ging een lange processie op weg, honderd monniken, en ze moesten door heel het land trekken. Iedereen had ergens wel zijn huis onderweg en de mensen begonnen zich te verspreiden… ‘Ik kom wel. Gewoon een paar dagen bij mijn ouders … Ik ben er al jaren niet meer geweest.’
Binnen een week waren er nog maar tien mensen.
De jongeman zei: ‘Het oude hoofd had misschien wel gelijk. Laten we eens zien wat er met deze tien mensen gebeurt.’
Net toen ze een stad binnentrokken, kwamen er een paar monniken vertellen dat hun hoofd gestorven was: ‘Dan zal het wel heel vriendelijk van jullie zijn – jullie zijn met zijn tienen, jullie kunnen het je veroorloven om ons een lama als hoofd te geven – en wij zijn bereid om alles te doen wat jullie maar willen.’
Nu was iedereen bereid om het hoofd te worden. Uiteindelijk kozen ze één persoon en die werd achtergelaten.
In een andere stad kwamen de mannen van de koning vertellen: ‘Wacht, we hebben drie monniken nodig want de dochter van de koning gaat trouwen, en we hebben drie priesters nodig. Dat is onze traditie. Dus of jullie gaan vrijwillig mee, of we nemen jullie onvrijwillig mee.’
Drie mannen verdwenen; er bleven er maar zes over. En zo bleven ze verdwijnen. Uiteindelijk waren er nog maar twee personen over.
En toen ze dichter bij het klooster kwamen… het was avond en een jonge vrouw kwam hen op de weg tegemoet. Ze zei: ‘Jullie zijn zulke medelevende mensen. Ik woon hier in de bergen – daar is mijn huis. Mijn vader is een jager, mijn moeder is overleden. Mijn vader is weg, en hij had beloofd vandaag weer terug te zijn, maar hij is niet teruggekomen. En ik ben heel erg bang om ‘s nachts alleen te blijven … één monnik maar, voor één nachtje maar.’
Allebei wilden ze blijven! De jonge vrouw was zo mooi dat het een grote strijd werd. De jonge man die als boodschapper was gekomen had die honderd mensen zien verdwijnen, en nu tenslotte …
Uiteindelijk zeiden ze tegen de vrouw: ‘Je kunt een van de twee kiezen, want anders wordt er onnodig gevochten. En wij boeddhistische monniken horen niet te vechten.’
Ze koos de jongste, de mooiste monnik, en verdween haar huis in. De andere monnik zei tegen de jongeman: ‘Ga nu maar mee. Die komt niet meer terug; vergeet hem maar.’
De jongeman zei: ‘Maar nu sterk blijven – het klooster is heel dichtbij.’
En vlak voor het klooster, in het laatste dorp, daagde een atheïst de monnik uit: ‘Er is geen ziel, geen God. Dat is allemaal fictie, dat is alleen maar om mensen uit te buiten. Ik daag je uit voor een publiek debat.’
De jongeman zei: ‘Ga dit publieke debat nou niet aan, want ik weet niet hoe lang het gaat duren. En mijn hoofd zit vast te wachten – misschien is hij al overleden.’
De monnik zei. ‘Dit wordt een nederlaag, een nederlaag voor het boeddhisme. Ik kan ik deze plaats niet verlaten tenzij ik deze man versla. Het publieke debat zal plaatsvinden, laat het hele dorp het dus maar weten.’
De jongeman zei: ‘Dit gaat te ver! Want je meester heeft gezegd dat tenminste één het zou bereiken, maar het ziet er naar uit dat ik het alleen zal bereiken.’
Hij zei: ‘Ga maar weg. Ik ben een logicus en ik kan zo’n uitdaging niet verdragen. Het zal maanden duren. We gaan alles tot in detail bediscussiëren, want dat weet ik wel, ik heb over deze man gehoord. Hij is ook een hele intellectuele, filosofische man. Ga jij maar, en ik kom wel als ik het debat win. Als ik verslagen word, dan zal ik zijn volgeling moeten worden; wacht dan maar niet op mij.’
Hij zei: ‘Dit gaat te ver.’
Hij kwam bij het klooster aan. De oude man zat te wachten en zei: ‘Je bent er weer? Hoeveel zijn er op weg gegaan?’
Hij zei: ‘Honderd en één, mezelf inbegrepen.’
De oude man zei: ‘Dat is helemaal goed. Jij bent tenminste teruggekomen. Jij bent mijn opvolger; niemand van die honderd zal nu komen.’
En de meester wist het wel, dat er maar één het zou bereiken.
Het is een oud gezegde in Tibet dat honderden gaan maar dat zelden een enkeling het bereikt – ook dat, zelden.
Osho: The Osho Upanishad, p. 671-674.
Afbeelding van Rishabh Dharmani op Unsplash.
Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Vorige verhalen
Een ossenkar die vliegt!

De kleren van Ghalib
Keizer Akbar en Farid

Mahavira en Bimbisara
Nagarjuna en de dief