Nagarjuna en de dief

Het is onmogelijk om bewust iets verkeerd te doen.

Er wordt een prachtig verhaal verteld over een groot mysticus, Nagarjuna. Hij was een naakte fakir, maar hij was geliefd bij alle echte zoekers. 
Een koningin was ook hevig verliefd op Nagarjuna. Ze vroeg hem op een dag om naar het paleis te komen, om te gast te zijn in het paleis. Nagarjuna ging erheen. De koningin vroeg hem om een gunst. 
Nagarjuna zei: ‘Wat is het dat u wilt?’ 
De koningin zei: ‘Ik wil uw bedelnap.’
Nagarjuna gaf het – dat was het enige wat hij had – zijn bedelnap. En de koningin kwam met een gouden bedelnap, bezet met diamanten, die ze aan Nagarjuna gaf. 
Ze zei: ‘Hou dit nu maar. Ik zal de bedelnap aanbidden die u jarenlang hebt gedragen – het heeft iets van uw levenslust. Het zal mijn tempel worden. En iemand als u zou geen gewone houten bedelnap moeten meedragen – bewaar deze gouden maar. Ik heb hem speciaal voor u laten maken.’

Hij was echt kostbaar. Als Nagarjuna een gewone mysticus was geweest zou hij gezegd hebben: ‘Ik kan hem niet aanraken. Ik heb afstand gedaan van de wereld.’
Maar voor hem maakte het allemaal niets uit, dus nam hij de kom in ontvangst.
Toen hij het paleis verliet, werd hij gezien door een dief. Deze kon zijn ogen niet geloven: ‘Een naakte man met zoiets kostbaars! Hoe lang kan hij dat nog bewaken?’ Dus begon de dief hem te volgen … 
Nagarjuna verbleef buiten de stad in een vervallen oude tempel – zonder deuren, zonder ramen. Het was gewoon een ruïne. De dief was opgetogen: ‘Binnenkort moet Nagarjuna wel gaan slapen en dan zal het niet moeilijk meer zijn – dan krijg ik die kom wel.’
De dief verstopte zich achter een muur net buiten de deur. Nagarjuna gooide de kom naar buiten. De dief kon zijn ogen niet geloven. Nagarjuna gooide de kom weg omdat hij de dief achter zich aan had zien komen en hij wist heel goed dat hij niet voor hem kwam – hij kwam voor de kom. ‘Waarom zou ik hem dan onnodig laten wachten? Maak er een eind aan zodat hij weg kan gaan en ik dan kan gaan rusten.’

Zoiets kostbaars! En Nagarjuna heeft het zo gemakkelijk weggegooid. De dief kon niet weggaan zonder hem te bedanken. Hij wist heel goed dat het voor hem gegooid was. Hij gluurde naar binnen en zei: ‘Heer, aanvaard mijn dank. Maar wat bent u een zeldzaam wezen – ik kan mijn ogen niet geloven. Nu is er een groot verlangen in mij opgekomen. Ik verspil mijn leven door een dief te zijn – terwijl er ook mensen zoals u zijn. Mag ik binnenkomen om uw voeten aan te raken?’
Nagarjuna moest lachen en zei: ‘Ja, daarom heb ik die kom naar buiten gegooid- zodat je naar binnen kon komen.’
De dief zat in de val. De dief kwam naar binnen, raakte de voeten aan … en op dat moment was de dief heel open omdat hij gezien had dat deze man geen gewone man was. Hij was heel kwetsbaar, open, ontvankelijk, dankbaar, verbijsterd, stomverbaasd. Toen hij de voeten aanraakte, voelde hij voor het eerst in zijn leven de aanwezigheid van het goddelijke.
Hij vroeg aan Nagarjuna: ‘Hoeveel levens heb ik nodig om te worden zoals u?’
Nagarjuna zei: ‘Hoeveel levens? Het kan vandaag gebeuren, het kan nu gebeuren!’
De dief zei: ‘U maakt een grapje. Hoe kan dat nou gebeuren? Ik ben een dief, een bekende dief. De hele stad kent me, hoewel ze me nog niet te pakken hebben kunnen krijgen. Zelfs de koning is bang voor me, want ik ben drie keer binnengekomen en heb uit de schatkist gestolen. Ze weten het wel, maar ze hebben geen bewijs. Ik ben een meesterdief – u weet misschien niets van mij omdat u een vreemdeling bent in deze streken. Hoe kan ik nu getransformeerd worden?’


En Nagarjuna zei: ‘Als er in een oud huis eeuwenlang duisternis is geweest en je brengt er een kaars in, kan de duisternis dan zeggen: “Eeuwen en eeuwen ben ik hier geweest – ik kan er niet uitgaan alleen omdat jij een kaars hebt binnengebracht. Ik leef al zo lang”? Kan de duisternis weerstand bieden? Maakt het enig verschil of de duisternis één dag oud is of miljoenen jaren?’
De dief zag het punt: duisternis kan geen weerstand bieden aan licht; wanneer het licht komt, verdwijnt de duisternis.
Nagarjuna zei: ‘Je bent misschien miljoenen levens in duisternis geweest – dat doet er niet toe – maar ik kan je een geheim geven, je kunt een kaars in je wezen aansteken.’
En de dief zei: ‘Hoe zit het met mijn beroep? Moet ik dat dan verlaten?’
Nagarjuna zei: ‘Dat is aan jou om te beslissen. Ik houd me niet bezig met jou en je beroep. Ik kan je alleen het geheim geven van hoe je een licht in je wezen kunt ontsteken, en dan is het aan jou.’
De dief zei: ‘Maar iedere keer dat ik naar een heilige ging, zeiden ze altijd: “Stop eerst met stelen – dan pas kun je ingewijd worden.”‘

Er wordt gezegd dat Nagarjuna lachte en zei: ‘Je moet bij dieven zijn geweest, niet bij heiligen. Zij weten niets. Let gewoon op je adem – de oude methode van Boeddha – let gewoon op je adem die naar binnen gaat en naar buiten gaat. Steeds als je het je herinnert, let dan op je ademhaling. Zelfs als je gaat stelen, als je ‘s nachts iemands huis binnengaat, blijf dan op je adem letten. Wanneer je de schatkist geopend hebt en de diamanten zijn er, blijf dan op je adem letten, en doe wat je wilt doen – maar vergeet niet op je adem te letten.’
De dief zei: ‘Dat lijkt zo simpel. Geen moraal? Geen karakter nodig? Geen andere vereisten?’
Nagarjuna zei: ‘Helemaal niets – let alleen op je ademhaling.’

Twee weken later was de dief weer terug, maar hij was een totaal andere mens. Hij viel aan de voeten van Nagarjuna neer en zei: ‘U hebt me in de val gelokt, en u hebt me zo mooi in de val gelokt dat ik dat niet eens kon vermoeden. Ik heb het de afgelopen twee weken geprobeerd – het is onmogelijk. Als ik op mijn adem let, kan ik niet stelen. Als ik steel, kan ik niet naar mijn adem kijken. Als ik naar de adem kijk, word ik zo stil, zo alert, zo bewust, zo bewust, dat zelfs diamanten op kiezels lijken. U hebt me voor een moeilijkheid geplaatst, een dilemma. Wat moet ik nu doen?’
Nagarjuna zei: ‘Ga toch weg! Wat je maar wilt. Als je die stilte wilt, die vrede, die gelukzaligheid, die in je ontstaat wanneer je naar je adem kijkt, kies dat dan. Als je denkt dat al die diamanten en goud en zilver waardevoller zijn, kies daar dan voor. Dat is aan jou om te kiezen! Wie ben ik om me met jouw leven te bemoeien?’
De man zei: ‘Ik kan er niet voor kiezen om weer onbewust te zijn. Ik heb zulke momenten nooit gekend. Accepteer me als een van uw discipelen, initieer me.’
Nagarjuna zei: ‘Ik heb je al ingewijd.’

Een werkelijk religieus persoon heeft geen moraliteit die aan hemzelf wordt opgelegd. Zijn moraliteit komt voort uit zijn bewustzijn. 
Hij probeert niet het goede te doen, hij probeert niet het verkeerde te vermijden. Hij blijft gewoon bewust en handelt vanuit zijn bewustzijn, en alles wat hij doet is juist. In feite is het onmogelijk om bewust iets verkeerd te doen.

Osho: The Fish in the Sea is not Thirsty – Discourses on the Songs of Kabir, p. 315-318.

Photo by M Gmeinder on Pexels.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


Overgave

 

De polowedstrijd

 

De meesterdief en zijn zoon

 

De gekke prins en de soefi