Het land van het hart is niet het land
van rekenkunde of logica;
het is poëzie, het is muziek.
Je kunt ervan genieten,
maar je kunt het niet begrijpen.
Ik moet denken aan een groot Engels dichter, Coleridge.
Hoewel hij in zijn hele leven nooit meer dan zeven gedichten heeft voltooid, is hij toch een van de grootste dichters van de Engelse taal geworden – want het is niet de kwantiteit die telt, maar de kwaliteit.
Toen hij stierf liet hij bijna veertigduizend onvoltooide gedichten na. Zijn hele leven hebben zijn vrienden hem voortdurend lastig gevallen: ‘Je lijkt wel gek! Je bezit zo’n schat. Slechts een paar gedichten hebben je tot een groot dichter gemaakt; als je veertigduizend gedichten van die kwaliteit zou kunnen produceren, zou er misschien niemand in de hele wereld jou kunnen evenaren – in de hele geschiedenis van de mensheid, verleden, heden en toekomst. Waarom blijf je maar onvoltooide gedichten opstapelen?’
Hij zei: ‘Jullie begrijpen het niet; ik kan het niet. Ik ga het ook niet doen, tenzij het bestaan mij zo beleefd leidt dat ik de leiding niet voel, dat ik geen duwen en trekken voel om het te doen. Die gedichten zijn de gedichten van mijn vrijheid – het bestaan dat vrij wordt door mij. Die gedichten zullen moeten wachten.’
Soms miste een gedicht maar één regel en zeiden zijn dichter-vrienden: ‘Je kunt die regel zelf componeren.’
Hij zei: ‘Zo werkt het niet. Ik heb het geprobeerd, maar de kwaliteit is zo ver weg als de hemel verwijderd is van de aarde. Ik kan anderen misleiden, maar ik kan mijzelf niet misleiden. Ik zal wachten; wanneer het bestaan komt – zonder mij te dwingen, want ik kan het niet onder dwang – en het mij gewoonweg overhaalt, mij aanmoedigt, en ik pas achteraf weet dat ik geleid ben, dan pas zal ik een gedicht voltooien.’
Het gebeurde eens aan de Londense universiteit … de hoogleraar die literatuur doceerde kwam een regel van Coleridge tegen die hij niet kon begrijpen. En hij was een oprecht man; hij zei tegen zijn studenten: ‘Ik kan er geen redelijke verklaring voor geven. En ik wil jullie niet misleiden. Coleridge woont vlak bij mij in de buurt; hij is oud, maar omdat ik zijn buurman ben, mag ik hem nog opzoeken en hem ontmoeten. Ik zal wel naar hem toe gaan en aan hem zelf vragen wat de betekenis van deze regel is.’
De volgende dag ging hij naar Coleridge toe en vroeg het hem. Coleridge bekeek het hele gedicht en hij zei: ‘Er zit een betekenis in. Toen ik het schreef kenden twee personen de betekenis. Nu weet slechts één het.’
Toen hij hem hoorde zeggen dat slechts twee personen de betekenis kenden, werd de professor bang: waar ging hij die twee personen vinden? En toen Coleridge zei: ‘Nu weet slechts één persoon het,” toen werd de professor nog banger. Er was maar één hoop; hij zei: ‘Maar dat moet u dan zijn?’
Coleridge zei: ‘Nee. Toen ik dit schreef wist ik het, God wist het. Nu weet alleen God het; ik weet het niet. Het is een mooie regel, helaas, ik heb geen manier om het me te herinneren. In feite heb ik het niet geschreven.’
Zijn naam voor het bestaan is God, dat is alles – er is geen verschil.
Hij zegt: ‘Ik heb het niet geschreven. Het schrijven is door mij gedaan, maar een grotere, uitgestrektere energie heeft mij overgehaald, mij aangemoedigd om het op te schrijven. Ik ben als een instrument gebruikt, een medium.’
Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.
Vorige verhalen

Houthakker of Zen-meester?

Prins of bedelaar

De geredigeerde Koran

Nog maar twee mijl

De vier woorden van Tagore