‘Wat nu?’

 ‘Wat nu?’ of het verschil tussen reactie en respons.
Een reactie komt uit het verleden, een respons komt uit het heden.

Het gebeurde eens, Boeddha zat onder een boom met zijn discipelen te praten. 
Er kwam een man die op zijn gezicht spuugde. Hij veegde het af en vroeg aan de man: ‘Wat nu? Wat wil je nu zeggen?’
De man stond een beetje verbaasd, want hij had zelf nooit verwacht dat iemand, wanneer je op gezicht spuugt, zal vragen: ‘Wat nu?’ Zo’n ervaring had hij in het verleden niet gehad. Hij had mensen beledigd en zij waren boos geworden en hadden gereageerd; of, als zij lafaards en zwakkelingen waren, hadden zij geglimlacht en geprobeerd om hem om te kopen.
Maar Boeddha was geen van beide; hij was niet boos, noch op enigerlei wijze beledigd, noch op enigerlei wijze laf, maar gewoon zakelijk.
Hij zei: ‘Wat nu?’ Hij gaf geen reactie.


Zijn discipelen werden boos, ze reageerden. Boeddha’s naaste leerling, Ananda, zei: ‘Dit gaat te ver en dat kunnen we niet over ons kant laten gaan. U houdt uw leer maar voor u en wij zullen deze man gewoon laten zien dat hij dit niet kan doen. Hij moet daarvoor gestraft worden. Anders gaat iedereen dit soort dingen doen.’
Boeddha zei: ‘Zwijg. Hij heeft mij niet beledigd, maar jij beledigt mij. Hij is nieuw, een vreemdeling, en misschien heeft hij iets over mij gehoord van iemand, hij heeft zich een idee, een beeld van mij gevormd. Hij heeft niet op mij gespuugd, maar op zijn idee, zijn voorstelling van mij, want hij kent mij helemaal niet, hoe kan hij dan op mij spugen? Hij moet van anderen iets over mij gehoord hebben – dat deze man een atheïst is, een gevaarlijke man die mensen van hun pad afbrengt, een revolutionair, een verrader – hij moet iets over mij gehoord hebben, hij heeft zich een beeld gevormd, een idee; hij heeft op zijn eigen idee gespuugd.’

‘Als je er goed over nadenkt,’ zei Boeddha, ‘heeft hij op zijn eigen idee gespuugd. Ik maak er geen deel van uit en ik zie dat deze arme man iets anders te zeggen moet hebben – want dit is een manier om iets te zeggen; spugen is een manier om iets te zeggen.
Er zijn momenten waarop je voelt dat taal onmachtig is: in diepe liefde, in intense woede, in haat, in gebed; er zijn intense momenten waarop taal onmachtig is. Dan moet je iets doen – als je in diepe liefde bent, kus je de persoon of omhels je de persoon. Wat doe je dan? Je zegt iets. Wanneer je boos bent, intens boos, sla je de persoon, spuug je op hem – je zegt iets.
Ik kan hem wel begrijpen. Hij moet nog iets te zeggen hebben, daarom vraag ik:
“Wat nu?”‘

De man stond nog meer verbaasd.
En Boeddha zei tegen zijn leerlingen: ‘Ik voel me door jullie erger beledigd, want jullie kennen mij en jullie leven al jaren met mij en toch hebben jullie gereageerd.’

Verwonderd, in verwarring, keerde de man terug naar huis. Hij kon de hele nacht niet slapen. Als je een Boeddha ziet is het moeilijk om weer te slapen zoals je vroeger sliep. Onmogelijk. Steeds weer werd hij achtervolgd door de ervaring, hij kon geen verklaring vinden voor wat er gebeurd was. Hij beefde helemaal en zweette, hij was nog nooit zo iemand tegengekomen; hij had zijn hele denken en zijn hele patroon, zijn hele verleden, verbrijzeld.


De volgende ochtend was hij er weer. Hij wierp zich voor Boeddha’s voeten neer. Boeddha vroeg hem opnieuw: ‘Wat nu?’
Ook dit is een manier om iets te zeggen dat niet in taal gezegd kan worden. Als je mijn voeten aanraakt zeg je iets… wat je normaal niet kunt zeggen, waarvoor alle woorden tekort schieten, ze kunnen er geen uitdrukking aan geven.
Boeddha zei: ‘Kijk nou, Ananda. Hier is deze man weer, hij heeft iets te zeggen. Deze man is iemand met diepe emoties.’

De man keek Boeddha aan en zei: ‘Vergeef me voor wat ik gisteren heb gedaan.’
Boeddha zei: ‘Vergeven? Maar ik ben niet dezelfde man die je het hebt aangedaan. De Ganges blijft stromen. Het is nooit meer dezelfde Ganges. Elke man is een rivier. De man op wie je gespuugd hebt is er niet meer. Ik lijk op hem, maar ik ben niet dezelfde. Er is de afgelopen vierentwintig uur veel gebeurd! De rivier heeft zoveel gestroomd. Alleen qua uiterlijk zie ik er hetzelfde uit. Dus ik kan je niet vergeven omdat ik geen wrok tegen je koester.
En jij bent ook nieuw. Ik kan zien dat je niet dezelfde man bent die hier gisteren was, want die man was boos. Hij was boos, hij spuugde – en jij buigt voor mijn voeten neer, raakt mijn voeten aan, hoe kun je dezelfde man zijn? Je bent diezelfde man niet! Dus laten we het maar vergeten; die twee – de man die spuugde en de man op wie hij spuugde – zijn er allebei niet meer. Kom dichterbij, laten we het ergens anders over hebben.’

Osho: Tao,The Three Treasures -Talks on fragments from Tao Te Ching by Lao Tzu, Vol. 3, p. 359 – 363.

Afbeeldingen:
http://www.wisdompills.com/wp-content/uploads/2014/10/spit-in-buddhas-face.jpg
http://1.bp.blogspot.com/-BO_h-o2PAgc/UZWqb-CYSbI/AAAAAAAABvY/Fib6-Z1hGLo/s1600/1.jpg

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 

Vorige verhalen


De monnik en de rivier

 


De druiven zijn zuur

 


Wees nu hier!

 


Het geheimzinnige geschrift van de meester

 


Shit! Alweer pindakaas!