Het verhaal van Angulimala of de weg van een moordenaar naar verlichting.
Er was eens een man die bijna waanzinnig was, een waanzinnige moordenaar. Hij had een gelofte afgelegd dat hij duizend mensen zou doden, niet meer en niet minder, omdat de samenleving hem niet goed behandeld had. Hij zou wraak nemen door duizend mensen te doden. En van elke gedode persoon zou hij een vinger pakken om een kralensnoer om zijn hals te maken – duizend vingers. Daarom kreeg hij de naam Angulimala: de man met een kralensnoer van vingers.
Hij had negenhonderdnegenennegentig mensen gedood. Niemand kwam in die streek; overal waar men te weten kwam waar Angulimala zich bevond, hield het verkeer op. En toen werd het heel moeilijk voor hem om nog één man te vinden en hij had nog maar één man nodig.
Boeddha trok door een woud; mensen uit de dorpen kwamen naar hem toe en zeiden: ‘Ga daar niet heen! Angulimala is daar, die waanzinnige moordenaar! Zonder ook maar na te denken moordt hij gewoon; en het zal hem niet uitmaken of u een boeddha bent. Ga daar niet heen; er is een andere weg, u kunt via die weg gaan, maar ga niet door dit woud!’
Boeddha zei: ‘Als ik niet ga, wie gaat er dan wel? En hij zit op nog één te wachten, dus ik moet gaan.’
Angulimala had bijna zijn gelofte vervuld. En hij was een man van energie, want hij vocht tegen de hele samenleving: slechts één man – en hij had duizend mensen gedood. Koningen waren bang voor hem, generaals waren bang en de regering en de wet en de politie – niemand kon er iets tegen doen.
Maar Boeddha zei: ‘Hij is een man, hij heeft me nodig. Ik moet het risico nemen. Of hij zal mij doden of ik zal hem doden.’
Dit is wat boeddha’s doen: ze zetten in, ze riskeren hun leven.
Boeddha ging op weg. Zelfs de naaste discipelen, die hadden gezegd dat ze tot het einde bij hem zouden blijven, begonnen achter te blijven – want dit was gevaarlijk!
Dus toen Boeddha de heuvel bereikte waar Angulimala op een rots zat, was er niemand achter hem, hij was alleen. Alle discipelen waren verdwenen. Angulimala keek naar deze onschuldige man; kinderlijk, zo mooi, dacht hij, dat zelfs een moordenaar medelijden met hem voelde.
Hij dacht: ‘Deze man schijnt absoluut niet te weten dat ik hier ben, anders komt niemand langs dit pad.’
En de man zag er zo onschuldig uit, zo mooi, dat zelfs Angulimala dacht: ‘Het is niet goed om deze man te doden. Ik zal hem laten gaan, ik kan wel iemand anders vinden.’
Dus zei hij tegen Boeddha: ‘Ga terug! Stop daar nu en ga terug! Doe geen stap vooruit! Ik ben Angulimala en dit zijn negenhonderdnegenennegentig vingers hier, en ik heb nog maar één vinger nodig – zelfs als mijn moeder komt zal ik haar doden om mijn gelofte te vervullen! Kom dus niet dichterbij, ik ben gevaarlijk! En ik geloof niet in religie, het maakt me niet uit wie je bent. Al ben je ook een hele goede monnik zijn, een grote heilige misschien, dat kan me niets schelen! Het gaat mij alleen om de vinger en uw vinger is net zo goed als die van iemand anders, dus kom geen stap dichterbij, of ik vermoord u. Stop!’
Maar Boeddha bleef maar gaan. Toen dacht Angulimala: ‘Deze man is doof of gek!’
Hij riep opnieuw: ‘Stop! Beweeg u niet!’
Boeddha zei: ‘Ik ben lang geleden gestopt; ik beweeg niet, Angulimala, jij beweegt. Ik ben al lang geleden gestopt. Alle beweging is gestopt omdat alle motivatie is gestopt. Als er geen motivatie is, hoe kan er dan beweging zijn? Er is geen doel voor mij, ik heb het doel bereikt, dus waarom zou ik bewegen? Jij beweegt – en ik zeg je: stop ermee!’
Angulimala zat op de rots en hij begon te lachen. Hij zei: ‘U bent pas echt gek! Ik zit en u zegt tegen mij dat ik beweeg, en u beweegt en zegt dat u gestopt bent. U bent echt een dwaas of krankzinnig – of ik weet niet wat voor type, wat voor soort man u bent!’
Boeddha kwam naderbij en zei: ‘Ik heb gehoord dat je nog maar één vinger nodig hebt. Wat dit lichaam betreft, mijn doel is bereikt, dit lichaam is nutteloos. Als ik sterf zullen de mensen het verbranden, het zal voor niemand van nut zijn. Je kunt het gebruiken, je gelofte kan worden vervuld: hak mijn vinger af en hak mijn hoofd af. Ik ben met opzet gekomen, want dit is de laatste kans voor mijn lichaam om op de een of andere manier gebruikt te worden; anders zullen de mensen het verbranden.’
Angulimala zei: “Wat zegt u me nu? Ik dacht dat ik de enige gek hier was. En probeer maar niet slim te zijn, want ik ben gevaarlijk, ik kan u nog steeds doden!’
Boeddha zei: ‘Voordat je mij doodt, moet je één ding doen, gewoon de laatste wens van een stervende: hak een tak van deze boom af.’
Angulimala sloeg met zijn zwaard tegen de boom en er viel een grote tak naar beneden.
Boeddha zei: ‘Nog één ding: maak hem weer vast aan de boom!’
Angulimala zei: ‘Nu weet ik helemaal zeker dat u gek bent – ik kan iets afhakken, maar ik kan niet iets vastmaken.’
Toen begon Boeddha te lachen en zei: ‘Als je alleen maar iets kunt vernietigen en niets kunt scheppen, moet je niet vernietigen, want iets vernietigen kan een kind doen, daar zit geen dapperheid in. Deze tak kan door een kind worden afgehakt, maar er is een meester nodig om hem weer vast te maken. En als je niet eens een tak terug aan de boom kunt vastmaken, hoe kun je dan mensenhoofden afhakken? Heb je daar ooit over nagedacht?’
Angulimala deed zijn ogen dicht, viel voor Boeddha’s voeten neer en zei: ‘Leidt u mij op dat pad!’
En er wordt gezegd dat hij in een ogenblik verlicht werd.
Het kan in een ogenblik gebeuren, als de energie er is.
Osho,The Mustard Seed –
Commentaries on the Gospel according to Thomas, p. 137-142.
Afbeeldingen:
http://www.buddhistedu.org/viet/images/stories/buddhist_study/angulimala.jpg
https://i.ytimg.com/vi/KDRxybBbTX0/hqdefault.jpg
http://www.dailynews.lk/sites/default/files/z_p13-Angulimala.jpg
http://kids.baps.org/storytime/photo/whereangulimala.jpg
Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.
Vorige verhalen

Hakuin en de baby

Wat nooit sterft

Joshu en de gouverneur

Bayazid en de woede