Taal creëert problemen. Taal is altijd dualistisch, taal is altijd van deze wereld. Taal behoort toe aan verlangen en het draagt alle connotaties in zich, dus is het erg moeilijk om iets te zeggen over dat wat niet van deze wereld is. Ofwel moet je zwijgen – zelfs dan kan stilte verkeerd begrepen worden – ofwel moet je taal gebruiken. En elk woord is beladen.
Als ik zeg dat ik hier voor jou ben, kun je dat zo interpreteren dat het op iets zakelijks lijkt, op iets van werk. Dat is het niet, het is niets van dat alles; het is gewoon een overvloeien van liefde. En ik ben niet de doener, want als ik de doener ben, kan er geen liefde zijn. Er brandt alleen een licht. Je mag het pad vinden, het licht is er. Je mag het gebruiken, het mag een vlam voor je worden, het mag een licht in je ontsteken, maar dat hangt van jou af. Ik ben gewoon hier. Jullie zijn ingewijd, niet door mij, maar door de energie zelf. Eet me zoveel je kunt, laat me een deel van je worden. Vier deze gelegenheid.
Jezus’ woorden scheppen weer problemen – woorden scheppen altijd problemen. Als Jezus hier was geweest, als hij hier was geweest in het land van de Upanishads, Boeddha en Mahavir, dan zou de taal totaal anders zijn geweest. Jezus werd als Jood geboren; hij moest Joodse taal gebruiken, mythe, uitdrukkingswijzen. Dus zei hij: ‘Het werk, de zaak, die van mijn vader aan mij was gegeven, is gedaan.’ Als hij hier was geweest zou hij nooit over ‘de vader’ hebben gesproken. De vader is een Joods concept; het is goed, mooi, maar zeer antropomorf. God is niet de vader, God is geen persoon, en God is niet in zaken. Maar Joden zijn zakenmensen, en hun God is ook een zakenman, de super-zakenman, die controleert, managet, manipuleert. En net als bij een zakenman kun je hem verleiden, je kunt hem omkopen. Hij is een heel echt iemand. Hij zal boos zijn: als je je niet aan hem overgeeft, zal hij je in de hel gooien; als je hem volgt, zul je het paradijs verwerven — de hemel en hemelse genoegens.
Deze hele taal behoort tot de wereld van winst, zaken. Maar elke taal heeft zijn eigen problemen. Deze taal is concreet en geeft een zeer familie-achtig aanzien aan het bestaan: de vader, de zoon en het werk…. Je kunt de vader bereiken via de zoon…. Jezus gebruikte gewoon de taal die beschikbaar was.
In dit land hebben we vele linguïstische patronen uitgeprobeerd. Hindoes gebruiken miljoenen soorten want Hindoeïsme is geen religie, het zijn vele religies. Alle soorten religies bestaan in het Hindoeïsme; het is een menigte, het is een fenomeen op zich. Elk type dat ooit in de wereld heeft bestaan, bestaat in het Hindoeïsme. Dit is een wonder. Zelfs een atheïst kan een Hindoe zijn — een atheïst kan geen Christen zijn — en zelfs een atheïst kan verlicht worden. Boeddha was een atheïst, hij geloofde niet in God. Hij zei dat er geen God is, en nog mysterieuzer, hij zei dat er geen ziel is. Hij zei dat er niets bestaat, en hij werd een van de incarnaties van een Hindoe God. Het is echt mysterieus. Deze atheïst, Gautam Boeddha, werd de tiende avatar. Hij zei dat er geen God is en Hindoes zeiden: ‘Deze man is de incarnatie van God, hij is Bhagwan.’
Hindoes zeggen dat zelfs een ontkenning een manier van bevestigen is; Hindoes zeggen dat zelfs nee zeggen, ja zeggen is. Dit is zeer mysterieus. Ze zeggen dat zelfs zeggen dat er geen God is, hetzelfde is als God op een negatieve manier zeggen. Als God in positieve taal kan worden beweerd, waarom dan niet in negatieve taal? ‘Het’ is een woord, ‘niets’ is ook een woord, en het ene is net zo relevant als het andere. Boeddha zei nee; toen werd nee absoluut, niets-heid werd de natuur. Shankara zei ja; toen werd ja absoluut, die ‘ja-heid’, Brahma, werd de bron. Maar Hindoes zeggen dat beide hetzelfde betekenen. Elke taal, elk uitdrukkingspatroon, heeft zijn eigen voordelen en zijn eigen gevaren en valkuilen.
A Bird on the Wing # 2 vraag 1
Een bijdrage van Antar Marc.