Vader, wie ben ik?

Het leven en de dood zijn geen twee dingen maar twee vleugels – twee vleugels van hetzelfde verschijnsel.
De diepste kern van zijn is niet-zijn. De fundering van iets-heid is niets-heid. En als ik niets-heid zeg bedoel ik niet niets-heid, maar niet-ietsheid.

Vorm bestaat op de basis van het vormloze.
De vorm komt voort uit het vormloze, net zoals golven uit de zee voortkomen. En dan valt de golf terug, lost ze weer op in het vormloze. De naam rijst op uit het naamloze, valt weer terug, keert terug naar de oorspronkelijke bron, wordt weer naamloos.
Het leven komt voort uit de dood en gaat er weer terug heen.
Het is heel fundamenteel om te bedenken dat deze tegengestelden niet tegengesteld maar complementair zijn.
De dood is niet tegen het leven, niet-bestaan is niet tegen het bestaan, niet-zijn is niet tegen het zijn. Het zijn twee polen van hetzelfde verschijnsel, wat elk begrip te boven gaat.
Soms drukt het zichzelf uit als zijn en soms als niet-zijn, maar het is hetzelfde wat zich in beide tot uitdrukking brengt. Dit moet je zo diep mogelijk zien te begrijpen, want je hele sadhana, het streven naar ultiem begrip, is daarvan afhankelijk.
Als je niet bereid bent om niet-zijn te worden zal je nooit een echt authentiek wezen worden. Het lijkt wel iets tegenstrijdigs.
Jezus zegt tegen zijn discipelen: Als je jezelf niet verliest zal je jezelf niet winnen. Als je je aan jezelf vastklampt zal je vernietigd worden, als je je niet vastklampt zal je gered worden. Hij zegt dat je wezen alleen gered wordt als je je naar niet-zijn toe gaat.
 
Er bestaat in India een heel oude en heel mooie parabel in de Upanishads. Een grote wijze, Uddalaka, kreeg van zijn zoon Svetaketu de vraag: ‘Vader, wie ben ik? Wat is het dat in mij bestaat? Ik probeer het steeds, ik mediteer steeds, maar ik kan het niet vinden.’
Svetaketu was een klein kind maar hij stelde een heel erg moeilijke vraag. Als iemand anders de vraag had gesteld zou Uddalaka er gemakkelijk antwoord op hebben gegeven, maar hoe help je een kind om het te begrijpen? En het vroeg het moeilijkste probleem dat er bestaat.

   Banyan vrucht en blad.
Uddalaka moest een truc verzinnen. Hij zei: ‘Ga jij eens daarheen, waar je die banyanboom ziet staan en haal me eens een vrucht daarvan.’
Het kind rende weg, het bracht een kleine vrucht van de banyanboom mee. De vader zei; ‘Snij hem nu eens open. Wat zie je binnenin?’
Het kind zei: ‘Miljoenen kleine zaadjes.’
De vader zei: ‘Kies er nou eens één uit en snij die eens door. Wat zie je daar nou in?’
Het kind zei: ‘Niets-heid.’
De vader zei: ‘Uit die niets-heid rijst deze grote boom op. In het zaadje, precies in het midden, bestaat niets-heid. Je snijdt het door – er is niet-iets en uit dat niet-ietsheid rijst het wezen van deze grote boom op. En hetzelfde geldt voor jou, Svetaketu.’
Toen ontstond een van de grootste uitspraken die ooit door een mens zijn geuit: Tat Twam Asi, Svetaketu.’ Dat zijt gij, gij zijt dat, Svetaketu.’

     De bodhisattva Svetaketu.

Jij bent ook dat niet-ietsheid wat precies in het hart van het zaad bestaat. Als je dit niet-zijn niet in jezelf vindt, zal je de authentieke waarheid niet bereiken. Dan kun je wel rondgaan in theorieën, dan kun je wel filosoferen, maar je zult het niet bereiken.
De jongen mediteerde op dit niet-ietsheid en hij werd er heel stil van. Hij contempleerde, hij genoot van dit niet ietsheid, hij voelde het heel diep van binnen.
Maar toen kwam er weer een vraag op. Een paar dagen later kwam hij weer bij zijn vader en zei: ‘Ik kan het wel voelen, maar het is allemaal nog niet heel duidelijk, het is vaag, alsof er overal een mist omheen hangt. Ik zie wel dat alles uit niet-ietsheid wordt geboren, maar hoe vermengt zich niet-ietsheid met ietsheid? Hoe vermengt zijn-heid zich met niet-ietsheid? Hoe vermengt zich zijn met niet-zijn? Het is paradoxaal.’
De vader zat weer met een moeilijkheid – altijd als kinderen vragen opwerpen is het moeilijk om daar antwoord op te geven. Van de antwoorden die volwassenen aan kinderen geven is bijna negenennegentig procent verkeerd – gewoon middeltjes om hun gezicht te redden. Je speelt vals.

Maar Uddalaka wilde dit kind niet bedriegen. Zijn nieuwsgierigheid was niet zomaar nieuwsgierigheid, het was een diepgaand onderzoek. Hij was er echt mee begaan. Hij had misschien wel het lichaam van een kind, maar zijn ziel was eeuwenoud. Hij had in het verleden vast geworsteld, hard geprobeerd om het mysterie te doorgronden. Hij was niet zomaar nieuwsgierig, hij was er oprecht mee begaan. Het was niet zomaar een rondzwervende vraag vanuit het hoofd, het zat heel diep geworteld.
De vader zei: ‘Ga eens een kopje water halen.’
De jongen kwam met een kopje water aanzetten.
Toen zei de vader: ‘Ga nou eens wat suiker halen.’
Hij bracht wat suiker en toen zei de vader: ‘Meng ze eens door elkaar.’
Het suiker loste op in het water en de vader zei: ‘Kun je nu het suiker van het water scheiden?’
De jongen zei: ‘Dat is nou onmogelijk. Ik kan niet eens zien waar het suiker is gebleven.’
De vader zei: ‘Probeer het eens.’
De jongen keek erin maar hij kon geen suiker vinden, het was opgelost, het was water geworden.
Toen zei de vader: ‘Proef eens.’
De jongen proefde, het was zoet.
En de vader zei: ‘Kijk, het is net zo. Jij kunt misschien geen onderscheid maken tussen wat zijn is en wat niet-zijn is, ze smelten in mekaar, net als water en suiker. Je kunt het wel proeven en weten dat er suiker in dit water zit. Je kunt ze nu misschien niet van elkaar scheiden – eigenlijk kan niemand ze van elkaar scheiden, omdat ze niet gescheiden zijn.’
 
Je kunt water en suiker scheiden, dat was gewoon een truc om de jongen het te laten begrijpen – maar niet-zijn en zijn kun je niet scheiden. Dat is onmogelijk. Ze zijn niet gescheiden, hoe kun je ze dan scheiden? Ze bestaan altijd gezamenlijk.
Eigenlijk is het niet juist om te zeggen dat ze samen bestaan, want het hele woord ‘samen’ houdt al een concept in van met zijn tweeën. Ze zijn niet twee, ze zijn één. Ze lijken alleen twee.
Waar kom je vandaan?
Heb je je ooit over dit fundamentele probleem gebogen? Waar je vandaan komt? Niet-ietsheid.
Waar beweeg je naar toe, waar ga je heen? Niet-ietsheid.
Van niet-ietsheid naar niet-ietsheid … en precies tussen twee niet-ietsheden rijst het zijn omhoog.
De rivier van het zijn stroomt tussen twee niet-ietsheden.
Zijn is prachtig, maar niet-zijn is ook prachtig. Het leven is goed, maar de dood is ook goed – want het leven kan zonder de dood niet bestaan. Normaal denk je dat de dood tegen het leven is, dat ze vernietigt. Nee, je zit ernaast. Zonder de dood kan het leven ook maar geen moment bestaan. Ze geeft ondersteuning. Ze vormt er de basis zelf van.
Omdat je dood kunt gaan, daarom kun je leven. Het leven en de dood zijn geen twee dingen maar twee vleugels – twee vleugels van hetzelfde verschijnsel…

Zoals je bent moet je door de dood heen gaan. En je klampt je veel te veel aan het leven vast. Daar heb je niets aan – de dood komt toch wel. Maar de dood komt op twee manieren.
Op de ene manier komt ze op de normale manier: Jij klampt je aan het leven vast en ze komt als de vijand. Je vecht ertegen, je verzet je ertegen, je doet alles wat maar mogelijk is om ervoor weg te lopen. Maar hoe kun je er voor weglopen?
Op de dag dat je geboren werd, werd de dood een zekerheid. Elke geboorte draagt het zaad van de dood in zich. In feite is er behalve dat niets zeker in het leven. Alles is hoogstens waarschijnlijk, maar de dood is zeker. Het gaat gebeuren. Je kunt ervoor weglopen, je kunt het een tijdje uitstellen, maar dat verandert niets aan de situatie. Het gaat gebeuren.
De ene manier is om de dood als een vijand tegemoet te treden, zoals negenennegentig procent van de mensen ook doen – en zo lopen ze haar mis. Omdat ze er vijandig tegenover staan kunnen ze er geen gebruik van maken, kunnen ze er niet van profiteren, kan de dood hen niet van dienst zijn.

Er is nog een manier: de dood accepteren als een vriend, om haar te accepteren als een binnenste deel van je wezen, om ervan te genieten, om haar te verwelkomen, om er klaar voor te zijn als ze komt. Om haar te omarmen. Opeens verandert de dood van kwaliteit. Ze is geen dood meer, ze wordt een deur. Ze vernietigt je niet meer, maar ze bewijst je integendeel een dienst. Ze leidt je naar het doodloze.
Ga dood – je zult wel dood moeten gaan. Maar ga op een elegante manier dood. Ik zeg niet dat je als een stoïcijn dood moet gaan, ik zeg niet dat je als een heel gecontroleerd mens moet sterven. Nee, ik zeg, sterf elegant, mooi, alsof er een vriend komt, bij je aan de deur komt kloppen en je bent blij. En je omhelst je vriend en je nodigt hem uit om binnen te komen, je hebt al zo lang op hem zitten wachten…
Als je van de dood kunt houden word je doodloos. Als je niet-zijn kunt doorgronden, dan wordt je wezen de bodem zelf van zijn-heid, de bodem zelf van god. Als je van niet-zijn kunt houden, dan kan niets jou kapotmaken, je hebt tijd en ruimte overstegen. Dan ben je één geworden met het geheel en dat is wat heiligheid is – heel zijn is heilig zijn.
 
Osho: Tao, The Three Treasures, Talks on Fragments from Lao Tzu’s Tao Te Ching,Volume 1, Chapter 7.
Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.
 
Afbeeldingen:
https://i.pinimg.com/736x/21/64/7b/21647b2e29770fb87028443d86dad2a7–clark-little-photography-ocean-photography.jpg
http://3.bp.blogspot.com/–OowZU3I1P4/U2hxnpJ7uFI/AAAAAAAAQHk/oMTx3sM12jA/s1600/4.jpg
https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/d/db/001d_The_Bodhisattva_Svetaketu_%2828682083431%29.jpg/1280px-001d_The_Bodhisattva_Svetaketu_%2828682083431%29.jpg
 https://www.google.nl/search?q=osho+on+death&client=safari&rls=en&dcr=0&source=lnms&tbm=isch&sa=X&ved=0ahUKEwjfzITdj9nWAhXPfFAKHUsTDPYQ_AUICigB&biw=1187&bih=752#imgrc=NVX54pNXIrd8VM: