Poëzie

Poëzie bevat alles: het bevat liefde, het bevat gebed, het bevat meditatie, en nog veel meer. Alles wat goddelijk is, alles wat mooi is, alles wat je naar het transcendente kan brengen, zit in poëzie vervat. Poëzie is niet zomaar poëzie: poëzie is essentiële religie. Poëzie betekent een staat van zijn waarin het verstand niet langer interfereert tussen jou en het bestaan; waarin er gemeenschap is tussen jou en het bestaan — direct, onmiddellijk; waarin je plotseling bezeten bent door het geheel, waarin je verdwijnt als een afzonderlijke entiteit en het geheel begint te spreken door jou, begint te dansen door jou; waarin je een holle bamboe wordt en het geheel je transformeert in een fluit.

                                     

Poëzie is het geheel dat afdaalt in het deel, de oceaan die verdwijnt in de dauwdruppel. Poëzie is een wonder. En wanneer ik het woord poëzie gebruik, wijzen mijn vingers niet naar de Shakespeares, de Kalidases; zij zijn slechts gedeeltelijke dichters. Ja, zij hebben bepaalde momenten van de poëzie gekend, maar zij zijn geen dichters. Zij hebben een paar glimpjes gekregen toen de deuren van het onbekende voor hen openstonden, zij hadden een beetje toegang tot de diepste bronnen van het leven, maar die momenten waren louter geschenken van het onbekende. Zij wisten niets van hoe ze die moesten bereiken, zij wisten niets van hoe het geheel hen bereikt heeft. Het was bijna een toestand van bewusteloosheid. Het gebeurde in een droom, net zoals het jou in een droom is overkomen. Het waren dromers.

Alle zogenaamde grote dichters van de wereld, grote schilders, musici, beeldhouwers, zij waren allemaal dromers. Ja, zij hadden een paar glimpjes in hun dromen: er drong iets binnen, hier en daar kon een lichtstraal door de droombarrière heen komen, en zelfs die enkele straal was voldoende om een Shakespeare of een Kalidas te scheppen. Maar dat is niet waar ik op doel. Als ik zeg poëzie, dan bedoel ik datgene wat door de boeddha’s stroomde. Dat is ware poëzie. Boeddha is geen dromer, Atisha is geen dromer; als ze al iets zijn, zijn het ontwaakte mensen. Dromen zijn verdwenen, verdampt. Nu is het niet alleen een glimp van waarheid die onverwachts tot hen komt, hen in bezit neemt, en hen dan leeg achterlaat, uitgeput….

De gewone dichter huppelt gewoon; hij is eventjes los van de grond, maar een ogenblik slechts, en dan is hij weer op de grond. Een Boeddha heeft vleugels — hij springt niet. Hij weet hoe hij naar de verste ster moet gaan. Hij kent de weg om het onbekende te benaderen, hij heeft de sleutel om de deuren naar het mysterieuze te openen. Hij is een meester. En dan begint er iets door hem heen te stromen wat niet van hem is. Hij is slechts een medium: hij is bezeten. Dan is alles wat hij zegt poëzie; of, zelfs als hij zwijgt, is zijn zwijgen poëzie. Zijn stilte heeft geweldige muziek in zich; of hij spreekt of niet doet er niet toe. Spreekt hij, dan spreekt hij poëzie; spreekt hij niet, dan blijft hij poëzie. Hij is omgeven door poëzie: hij wandelt in poëzie, hij slaapt in poëzie, poëzie is zijn ziel, het is zijn wezen.

Hoe ontstaat deze poëzie? Het gebeurt in overgave, het gebeurt wanneer het deel genoeg moed verzamelt om zich over te geven aan het geheel, wanneer de dauwdruppel in de oceaan glijdt en de oceaan wordt. Overgave is een zeer paradoxale toestand: aan de ene kant verdwijn je, aan de andere kant verschijn je voor het eerst in je oneindige glorie, in je multidimensionale pracht. Ja, de dauwdruppel is weg, en voor altijd weg; er is geen enkele manier om hem te heroveren, om hem terug te winnen. De dauwdruppel is gestorven als een druppel, maar in feite is de dauwdruppel de oceaan geworden, is het een oceaan geworden. Hij bestaat nog steeds, niet meer als een eindige entiteit, maar als iets oneindigs, oeverloos, grenzeloos.

                   
Dit is de betekenis van de mythe van de feniks. Hij sterft, hij wordt volledig verbrand, tot as gereduceerd, en dan plotseling wordt hij herboren uit de as – verrijzenis. De feniks vertegenwoordigt Christus: kruisiging en wederopstanding. De feniks vertegenwoordigt Boeddha: dood als een ego, en een nieuwe geboorte als volslagen egoloosheid. Hij vertegenwoordigt allen die hebben gekend; weten betekent een feniks zijn. Sterf zoals je bent, zodat je kunt zijn wat je werkelijk bent! Sterf in al je onechtheid, onechtheid en afscheiding van het bestaan.

Osho: The Book of Wisdom # 4, vraag 1