Niets denken

Als je niet denkt, ben je onbeperkt. Denken geeft je een beperking, en er zijn vele soorten beperkingen. Je bent een hindoe – het geeft een beperking. Hindoe zijn is gehecht zijn aan een gedachte, aan een systeem, aan een patroon. Je bent een christen – ook dan ben je beperkt. Een religieus mens kan geen hindoe of christen zijn. En als iemand hindoe of christen is, is hij niet religieus – onmogelijk – want dat zijn gedachten. Een religieus mens betekent geen gedachten denken; niet beperkt door een gedachte, door een systeem, door een patroon; niet beperkt door  de mind, levend in het onbegrensde. 

Wanneer je een bepaalde gedachte hebt, wordt die gedachte je barrière. Het kan een mooie gedachte zijn – toch is het een barrière. Een mooie gevangenis is nog steeds een gevangenis. Het kan een gouden gedachte zijn, maar dat maakt geen verschil, hij sluit je op dezelfde manier op. En wanneer je een gedachte hebt en eraan gehecht bent, ben je altijd tegen iemand, want barrières kunnen niet bestaan als je niet tegen iemand bent. Een gedachte is altijd een vooroordeel; het is altijd voor en tegen. 

Ik heb eens gehoord over een zeer religieuze christelijke man, een arme boer. Hij behoorde tot de Society of Friends, hij was een Quaker. Quakers zijn geweldloos; ze geloven in liefde, in vriendschap. Hij kwam op zijn muilezelkar van de stad naar zijn dorp en plotseling, schijnbaar zonder enige aanleiding, stopte de muilezel en wilde die geen stap meer zetten. Hij deed zijn best, hij probeerde de muilezel over te halen op christelijke manieren, hij probeerde de muilezel over te halen op een hele vriendelijke manier, een geweldloze manier.
Hij was een Quaker: hij kon de muilezel niet slaan, hij kon geen harde woorden gebruiken, hij kon niet schelden, maar hij liep over van woede. Maar hoe moest hij de muilezel slaan?
Hij wilde hem slaan, daarom zei hij tegen de muilezel: ‘Gedraag je, want ik ben een Quaker – ik kan je niet slaan, ik kan je niet uitschelden, ik kan niet gewelddadig zijn – maar bedenk wel, muilezel, ik kan je wel verkopen aan iemand die geen christen is!’

De christen heeft zijn eigen wereld en de niet-christen is daar tegenovergesteld aan. De christen kan zich niet voorstellen dat de niet-christen het Koninkrijk Gods kan bereiken. Een hindoe kan zich niet voorstellen, een jaina kan zich niet voorstellen dat anderen dat rijk van gelukzaligheid kunnen binnengaan – onmogelijk. Het denken creëert een beperking, een barrière, een grens, en iedereen die niet voor zijn wordt beschouwd als tegen. Iemand die niet voor mij is, is tegen mij.
Hoe kun je overal zijn? Je kunt bij de christen zijn, maar niet bij de niet-christen. Je kunt bij de hindoe zijn, maar je kunt niet bij de niet-hindoe zijn, bij de mohammedaan. Het denken moet ergens tegen zijn – tegen iets of iemand. Het kan niet totaal zijn. Onthoud: gedachten kunnen niet totaal zijn; alleen niet-gedachten kunnen totaal zijn. 

Meer: Niets denken