Kosmische onderlinge verbondenheid

Ooit vroeg Keizerin Wu aan de Meester Fa Tsang of hij haar misschien een praktische en eenvoudige demonstratie kon geven van het principe van kosmische onderlinge verbondenheid, van de relatie van het Ene en de velen, van God en zijn schepselen, en van de schepselen onderling. Fa Tsang ging aan het werk en richtte een van de paleiskamers zo in dat er acht grote spiegels op de acht windstreken stonden. Daarna plaatste hij nog twee spiegels, een aan het plafond en een op de vloer. In het midden van de kamer werd een kaars aan het plafond gehangen.

Toen de keizerin binnenkwam, stak Fa Tsang de kaars aan. De keizerin riep uit: ‘Wat prachtig! Hoe mooi!’ Fa Tsang wees naar de weerkaatsing van de vlam in elk van de tien spiegels en zei: ‘Zie Majesteit, dit toont de relatie aan van het Ene en het vele, van God tot elk van zijn schepselen.’ De Keizerin zei: ‘Ja, inderdaad, Meester. En wat is de relatie van elk schepsel tot de anderen?’
Fa Tsang antwoordde: ‘Kijk maar, Majesteit, hoe elke spiegel niet alleen de ene vlam in het midden weerspiegelt, elke spiegel weerspiegelt ook de weerspiegelingen van de vlam in alle andere spiegels, totdat een oneindig aantal vlammen ze allemaal vult. Al deze weerkaatsingen zijn onderling identiek; in zekere zin zijn zij onderling verwisselbaar, in andere zin bestaat elk afzonderlijk. Dit toont de ware verhouding van elk wezen tot zijn naaste, tot al wat is. Natuurlijk moet ik u erop wijzen, Majesteit,’ ging Fa Tsang verder, ‘dat dit slechts een ruwe, benaderende en statische gelijkenis is van de werkelijke stand van zaken in het universum. Want het universum is grenzeloos en daarin is alles in eeuwigdurende multidimensionale beweging.’
Vervolgens behandelde de Meester een van de oneindig vele reflecties van de vlam en liet zien hoe elke schijnbaar onbeduidende storing het hele organisme van onze wereld beïnvloedt.
Kegon drukt deze relatie uit met de formule: Eén In Allen. Allen In Een. Eén In Eén. Alles In Alles.

Toen hield Fa Tsang, ter afsluiting van zijn optreden, een kleine kristallen bol omhoog en zei: ‘Kijk nu, Majesteit, hoe al deze grote spiegels en al de ontelbare vormen die zij weerspiegelen, weerspiegeld worden in deze kleine bol. Zie, hoe in de ultieme werkelijkheid het oneindig kleine het oneindig grote bevat, en het oneindig grote het oneindig kleine, zonder belemmering! O, kon ik u maar de onbelemmerde wederzijdse doordringing aantonen van tijd en eeuwigheid, van verleden, heden en toekomst. Maar helaas, dit is een dynamisch proces dat op een ander niveau moet worden begrepen…’

De mens is geen eiland; niets is dat. Alles is onderling verbonden, alles is van elkaar afhankelijk. Onafhankelijkheid – het woord zelf – is vals, net als afhankelijkheid. De realiteit is onderlinge afhankelijkheid. Alles is zo diep verbonden met al het andere dat niets apart kan bestaan. Als je een kleine rozenbloem in zijn totaliteit kunt begrijpen, met wortel en al, dan heb je de hele kosmos begrepen, omdat de hele kosmos betrokken is bij die kleine rozenbloem. In het kleinste grassprietje zit alles vervat.
Maar onthoud, zoals Fa Tsang tegen de Keizerin zei: alle illustraties, alle beschrijvingen zijn statisch, en het bestaan is een dynamische stroom. Het is een rivier. Elk ding gaat over in elk ander ding. Het is onmogelijk om lijnen te trekken waar het ene ding eindigt en het andere begint; er zijn geen scheidslijnen – die kunnen er niet zijn. Dus alle onderscheidingen zijn alleen voor praktische doeleinden, ze hebben geen existentiële waarde.

Dit is het eerste wat begrepen moet worden. Dit is zeer fundamenteel voor de Taoïstische alchemie. Als dit eenmaal is begrepen, dan wordt de hele alchemie van het Taoïsme begrijpelijk. Dan kan het lagere in het hogere worden getransformeerd, omdat het lagere al het hogere bevat. Het lagere metaal kan in goud worden getransformeerd omdat niets gescheiden is — het lagere bevat het goud al. Zo boven, zo beneden; zo beneden, zo boven.
Het idee alleen al dat alles met elkaar verbonden is maakt transformatie mogelijk. Als de dingen niet met elkaar verbonden zijn, dan is er geen enkele mogelijkheid tot transformatie. Als de wereld bestaat uit de monaden van de filosoof Leibniz – raamloze, afzonderlijke, atomaire individuen, die in het geheel niet met elkaar in verbinding staan omdat ze raamloos zijn – dan is er geen enkele mogelijkheid tot transformatie.
Transformatie is alleen denkbaar omdat jij mij bent, ik ben jou; we zijn vervlochten. Kun je jezelf ook maar voor een moment als afzonderlijk beschouwen? Je kunt je zelfs niet voorstellen dat je gescheiden bent. De bloem kan niet van de boom gescheiden worden; zodra ze gescheiden wordt, sterft ze. De boom kan niet gescheiden worden van de aarde. De aarde kan niet gescheiden worden van de zon. De zon kan niet gescheiden worden van andere sterren, enzovoort, enzovoort. Je scheidt het blad, en het blad sterft. Als je de bloem scheidt, sterft de bloem. Als je de boom scheidt van de aarde, sterft de boom. Je scheidt de aarde van de zon, en de aarde sterft.

Dood betekent scheiding. Leven betekent geen afscheiding. Daarom is het ego gedoemd te sterven, want dat is jouw idee van afscheiding. Over jezelf denken in termen van ego is de enige oorzaak van dood – omdat het ego al dood is. Je kunt het dode paard blijven geselen, maar hoe lang? Het gaat sterven; het is al dood, dat is waarom het gaat sterven. Dat wat in jou leeft kan niet sterven; het leven is eeuwig. Maar het leven is niet van jou, je kunt het niet bezitten. Het leven behoort aan allen toe. Het leven heeft een uitgestrektheid, oneindigheid. De dood is klein, de dood is individueel, het leven is universeel. Dus als je leeft, ben je deel van het universum, en als je sterft, sterf je alleen omdat je denkt dat je afgescheiden bent.
Hoe meer je je deel voelt van het geheel, hoe meer leven je zult hebben.

Osho, The Secret of Secrets, Vol 1 # 5