Toespraken naar gezegden van Jezus uit het Thomas Evangelie
Jezus zei:
Een man had gasten, en toen hij de maaltijd had klaargemaakt,
zond hij zijn bediende weg om de gasten uit te nodigen.
Deze ging naar de eerste en zei tot hem:
‘Mijn meester nodigt u uit’.
Hij antwoordde: ‘Ik heb een paar vorderingen op andere kooplieden;
ze komen vanavond bij me;
ik moet er heen om hen mijn orders te geven.
Ik verzoek u mij voor de maaltijd wel te willen excuseren.’
Hij ging naar de volgende, en zei tot hem:
‘Mijn meester nodigt u uit.’
Hij zei tot hem: ‘Ik heb een huis gekocht
en ze hebben me een dag nodig. Ik heb geen tijd.’
Hij ging naar een ander, en zei tot hem:
‘Mijn meester nodigt u uit.’
Hij zei tot hem:
‘Mijn vriend gaat trouwen en ik moet een diner voor hem arrangeren;
ik kan niet komen.
Ik verzoek je me voor de maaltijd te willen excuseren.’
Hij ging naar een volgende en zei tot hem:
‘Mijn meester nodigt u uit.’
Hij zei tot hem:
‘Ik heb een boerderij gekocht, ik moet de pacht innen.
Ik kan niet komen. Ik verzoek je me te willen verontschuldigen.’
De bediende kwam bij zijn meester en zei tegen hem:
‘Zij die u hebt uitgenodigd voor de maaltijd, laten zich excuseren.’
De meester zei tegen de dienaar:
‘Ga de straat op, en breng wie je daar vindt
zodat ze kunnen eten.
Handelslui en kooplieden zullen het huis van mijn vader niet binnengaan.
Hij ging naar de volgende, en zei tot hem: ‘Mijn meester nodigt u uit.’
Hij zei tot hem: ‘Ik heb een huis gekocht en ze hebben me een dag nodig. Ik heb geen tijd.’
Een zakenman heeft nooit tijd voor zichzelf: geen tijd om te genieten, geen tijd om te mediteren, geen tijd om te beminnen. Ambitie maakt hem zo koortsachtig, dat hij geen tijd heeft. Een niet-ambitieus mens heeft een massa tijd om te genieten, te dansen en te zingen.
Hij ging naar een ander, en zei tot hem: “Mijn meester nodigt u uit.”
Hij zei tot hem: “Mijn vriend gaat trouwen en ik moet een diner voor hem arrangeren; ik kan niet komen. Ik verzoek je me voor de maaltijd te willen excuseren.’
Hij ging naar een volgende, en zei tot hem: ‘Mijn meester nodigt u uit.’
Hij zei tot hem: ‘Ik heb een boerderij gekocht, ik moet de pacht innen. Ik kan niet komen. Ik verzoek je me te willen verontschuldigen.’
Allemaal hadden ze het te druk, ze hadden geen tijd. Heb jij het ook te druk? Dan ben je een zakenman. Of heb je wat tijd om te verknoeien, om te mediteren, om alleen maar in het hier en nu te zijn, te zingen en te dansen, alleen maar onder een boom te liggen en van het leven te genieten? Klinkt dat krankzinnig? Dan ben je een zakenman, dan ben je niet religieus. Maar als je het gevoel hebt dat het belangrijk is om alleen maar te zijn, zonder iets te doen, werkeloos, dan ben je een religieus mens.
Want bedenk dat het denken bezigheid nodig heeft, voortdurende bezigheid – want het denken kan niet zonder bezigheid. Het denken zegt: ‘Geef me werk, laat me niet leeg.’ Het denken kan je ego doden als je het geen werk geeft. Als je werk hebt, dan doe je iets, je voelt je goed, je bent iemand. Als je geen werk hebt, als je niets doet, raakt je identiteit verloren, je bent niemand. Iedereen klemt zich vast aan zijn positie, het werk, niemand wil zich terugtrekken, want waar blijft je identiteit als je je hebt teruggetrokken? Je was iemand, nu word je niemand.
Het denken stelt één voorwaarde: ‘Als je me werk geeft, zal ik je een ego geven, je zult iemand zijn. Als je me geen werk meer geeft, zul je niemand zijn. Bedenk wel dat als ik leeg ben, jij leeg bent – jij bestaat dankzij mij.’ Een zakenman is een volgeling van het denken. Hij blijft werk geven, het ego wordt versterkt, maar de ziel gaat verloren. Het is zelfmoord, maar een heel subtiele.
Als je een paar minuten zonder werk kunt bestaan, en je toch dankbaar kunt voelen tegenover God, als je een niemand kunt zijn en toch dankbaar en blij om het bestaan, dan ben je een religieus mens. Dan vloeit je waarde niet voort uit wat je doet; je waarde is niet afkomstig uit wat je doet, je waarde is afkomstig uit wat je bent; je waarde zit in jezelf. Dan ben je waardevol. Misschien kijkt er niemand naar je, dat is mogelijk, dat gebeurt, omdat er nooit iemand naar jou keek. Het was het werk dat je deed, dat belangrijk was. Nu je dat werk niet meer doet, ben je er niet meer – je bent tot een nul geworden.
Maar als je gelukkig kunt zijn als je een nul bent, dan ben je een sannyasin geworden, dan ben je de wereld van het goddelijke binnengegaan. Dan kun je van schoonheid genieten en van de volle maan, dan kun je van het groen van de bomen genieten en van de rimpeling van het meer.
De uitnodiging is er altijd, maar je hebt geen tijd om er naar te kijken. Vele levens lang zeg je al: ‘Excuseer me, ik kan niet komen. Er gaat iemand trouwen en daar moet ik heen. Ik kan niet komen want ik heb een huis gekocht.’ Wat zeg jij? Het leven nodigt je uit om in extase te zijn en je zegt: ‘Ik lijd’; en je zegt: ‘Ik ben afgewezen’; je zegt: ‘Waarom doet het leven zo’n pijn?’ Je wijst alle uitnodigingen om gelukkig te zijn af.
De bomen nodigen je uit, de maan, het hele bestaan nodigt je uit, maar je zegt: ‘Sorry.’ De rozen nodigen je uit en je loopt er langs en zegt: ‘Neem me niet kwalijk, ik kan niet komen, ik moet naar de trouwerij van een vriend.’
De dienaar kwam bij zijn meester, en zei tegen hem: ‘Zij die u hebt uitgenodigd voor de maaltijd laten zich excuseren, ze komen niet.’
De meester zei tegen de dienaar: ‘Ga de straat op, en breng mee wie je daar vindt, zodat ze kunnen eten.’
Dit moet je goed begrijpen: de uitnodiging wordt eerst aan de notabelen gericht, aan mensen die ‘iemand’ zijn, mensen van wie het ego een zekere identiteit heeft verworven – de president, de eerste minister; de invitaties waren aan VIP’s gericht. Ze weigerden omdat ze het te druk hadden. Nu wordt de uitnodiging gericht aan bedelaars, aan hippies, aan de mensen die gewoon op straat lopen. Het is heel belangrijk dat je dit begrijpt: zij die denken dat ze heel belangrijk zijn, lopen het goddelijke mis.
Zelfs bedelaars komen, want bedelaars bevinden zich altijd op straat. Ze zullen nooit zeggen: ‘Sorry’, er is niets waarvoor ze zich moeten excuseren, ze zitten erop te wachten. Op straat tref je geen burgemeester aan, geen president, geen miljonair. Nee, die tref je niet op straat aan, daar zijn ze nooit. Je vindt bedelaars, mensen die op de verkeerde weg zijn, mensen die niets te doen hebben, alleen maar rondtrekkende zwervers – die vind je.
Het heeft grote betekenis. Boeddha verliet zijn paleis en werd een bedelaar; Mahavir verliet zijn koninkrijk en werd een naakte fakir, zomaar op straat. Wat betekent dat? Nu ontvangen die mensen de uitnodiging. En zíj zijn altijd gereed, zij hebben niets om handen. Er is geen trouwerij die ze moeten bijwonen, ze hebben geen huis om te verkopen of te kopen; ze zijn altijd in ruste, ze voelen zich altijd thuis.
Degenen die iets zijn in de wereld van het ego zullen de uitnodiging altijd afslaan, omdat het ego een voortdurende bezigheid vraagt en niet kan genieten. Het is als een wond: het kan lijden, maar het kan niet genieten; het lijkt niet op een bloem, het is als een wond. En dan komen de mensen eten die als bloemen zijn, degenen die nu al genieten; zelfs al hebben ze de uitnodiging niet ontvangen, toch zitten ze al aan de maaltijd; zij die het bestaan al zijn binnengegaan en genieten; zij die geen zorgen en lasten met zich mee hoeven te dragen – degenen die op weg zijn.
Uit Osho: Het Mosterdzaad #19
Bron: Osho Dancing Buddhas.
Image by Almeida from Pixabay.