Het eerste wat je moet begrijpen over pessimisme en optimisme is dat zij niet verschillend zijn. Ze lijken verschillend, maar laat je niet misleiden door hun uiterlijk. Het zijn slechts twee polariteiten van hetzelfde verschijnsel. Een pessimist kan een optimist worden; een optimist kan een pessimist worden. Een pessimist is gewoon een optimist die op zijn kop staat, en omgekeerd. Het zijn niet twee verschillende mensen, het zijn niet twee verschillende dimensies. Onthoud, het is het niet waard om van kamer te veranderen. Ga weg uit beide kamers, onder de hemel waar noch pessimisme noch optimisme bestaat. Je kunt alleen op je gemak zijn als beide weg zijn, want beide zijn verkeerd.
Analyseer de situatie. De pessimist blijft kijken naar de donkere kant van de dingen en blijft de lichte kant ontkennen; hij accepteert slechts de helft van de waarheid. De optimist blijft de donkere kant van de dingen ontkennen en accepteert alleen de lichtere kant; hij accepteert ook maar de halve waarheid. Geen van beiden aanvaardt de hele waarheid, want de hele waarheid is zowel zomer als winter, God en duivel, duisternis en licht, goed en kwaad, leven en dood. De hele waarheid is beide. Beiden doen dezelfde oefening — zij ontkennen de helft en aanvaarden de andere helft. De andere helft is evenveel helft als de eerste; er is geen verschil. Als de pessimist het mis heeft, heeft de optimist het ook mis. Beiden zijn niet bereid de waarheid te aanvaarden zoals zij is. Ze kiezen.
Ga weg uit beide kamers onder de open hemel van de keuzeloosheid. Kies niet. Laat de waarheid zijn zoals ze is. Probeer het niet te schilderen in je eigen stemming. Probeer de mogelijkheid ervan te zien; breng je eigen stemming er niet in. Kijk niet door hoop, kijk niet door frustratie. Wees niet positief en wees niet negatief — dat is het hoogst mogelijke bewustzijn.
Maar optimisme is aantrekkelijk omdat de wereld min of meer pessimistisch is. Mensen hebben lange gezichten; ze zijn altijd aan het klagen en mopperen. Het is mooi om de optimist tegen te komen. De mensen hebben het altijd over de doornen; het is een geluk om iemand tegen te komen die het over bloemen en geuren heeft. Maar hij heeft het ook mis.
Laat me je nog een anekdote vertellen.
Eens ging ik naar het ziekenhuis waar Mulla Nasruddin was opgenomen vanwege een auto-ongeluk. De Mulla was ernstig gewond: een gebroken been, beide armen gebroken, een gebroken sleutelbeen, vreselijke snijwonden over zijn gezicht en hoofd, en verscheidene gebroken ribben. Hij was zo grondig ingezwachteld en vastgebonden dat alleen zijn twee ogen en zijn mond nog te zien waren.
Ik wist niet goed wat ik moest zeggen, maar ik besefte dat ik iets moest zeggen. Dus vroeg ik de Mulla: ‘Hoe voel je je vandaag, Nasruddin? Ik neem aan dat al die gebroken beenderen en snijwonden veel pijn veroorzaken. Heb je veel pijn?’
‘Nee, niet veel,’ zei Nasruddin. ‘Alleen als ik lach.’
Het is goed om zo iemand tegen te komen. Hij is zeldzaam, maar hij zit er net zo naast als de gewone soort. De pessimist is de gewone soort. Van de honderd mensen zijn er negenennegentig pessimist. Zij zoeken ellende, zij wachten op ellende. Zij zijn ervan overtuigd dat er iets gaat gebeuren dat verkeerd zal zijn. Ze zijn er klaar voor. Als het niet gebeurt zullen ze erg teleurgesteld zijn, maar ze wachten op het negatieve, op de donkere kant. Deze mensen hebben het zeker mis, maar door deze mensen — en zij zijn in de meerderheid — wordt de andere zeldzaamheid zeer waardevol: een mens die de morgen zoekt, die de witte bliksem zoekt in de donkerste wolken. Wanneer de nacht heel donker is wacht hij, omdat hij weet dat nu de morgen heel nabij is. Hij is altijd hoopvol. Maar ik benadruk nogmaals dat beide onjuist zijn, want het leven is zowel zwart als wit. In feite is het leven grijs. Aan het ene uiterste ziet het er wit uit, aan het andere uiterste ziet het er zwart uit, maar juist tussen die twee is het niets dan grijstinten.
Iemand die beide begrijpt, wordt keuzeloos. Hij is noch pessimist noch optimist. Je zult hem in geen van beide kamers aantreffen. Je zult hem niet ongelukkig vinden, je zult hem niet overenthousiast vinden over geluk. Dat is het doel van de boeddha’s: zij verkeren niet in doodsangst en zij verkeren niet in extase. Ze kennen geen enkele opwinding; ze zijn simpelweg vredig, stil. Dat is wat gelukzaligheid is, satchitananda. Gelukzaligheid is geen blijdschap, want blijdschap heeft een zekere opwinding in zich — het is koortsachtig. Vroeg of laat zal je het beu worden; het is onnatuurlijk. Vroeg of laat zul je moeten veranderen, zul je ongelukkig moeten worden. Gelukzaligheid is geen van beide; het is noch negatief noch positief — het is transcendentaal, het is voorbij dualiteit. Je blijft rustig, kalm, stil, gecentreerd. Wat er ook gebeurt, goed of slecht, je aanvaardt beide omdat je weet dat het leven beide is.
Osho: The Beloved Vol 2 #4 vraag 1