Ook al word je duizend jaar oud, dan nog worden je verlangens niet vervuld.
Dit moment, pers er alles uit!
In India hebben we een heel mooi verhaal.
Een groot koning, Yayati, lag op sterven. De dood kwam eraan…
Het is een eeuwenoud verhaal. In die dagen was alles eenvoudig en de andere wereld was niet zo ver weg.
De dood kwam aan de deur kloppen.
Yayati deed de deur open en zei: ‘Wat? Heb ik pas honderd jaar geleefd en bent u daar al – onaangekondigd ook nog! U moet me op zijn minst nog wat tijd gunnen. Mijn ware verlangens heb ik nog niet vervuld. Ik heb het maar uit lopen stellen: morgen, morgen. Maar nu bent u er al en zal er geen morgen zijn. Dat is wreed! Strijk over uw hart!’
De dood zei: ‘Ik moet wel iemand meenemen, ik kan niet terugkeren met lege handen. Maar gezien je ellende, je ouderdom, zal ik je nog eens honderd jaar schenken. Maar dan moet wel een van je zoons met me mee.’ Yayati had honderd zonen –hij had honderd vrouwen- dus zei hij: ‘Geen probleem.’
Maar het was niet zo makkelijk als hij dacht. Hij riep zijn honderd zonen bij zich en vroeg of iemand mee wilde gaan. ‘Red je oude vader zijn leven! Jullie hebben zo vaak gezegd: “Vader, we zijn bereid om voor u te sterven.” Nu is de tijd gekomen om dat te bewijzen.’
Maar zulke dingen worden altijd wel gezegd, uit beleefdheid, maar het stelt niets voor. De zonen begonnen mekaar aan te kijken. De ene was zeventig, de ander vijfenzeventig, iemand was zestig. Ze kwamen zelf al op leeftijd.
De jongste was pas twintig.
De jongste stond op en zei: ‘Ik ben klaar om mee te gaan.’
Niemand kon het geloven! Zijn negenennegentig broers konden het niet geloven, ze dachten: wat een dwaas. Hij had nog niet geleefd, nog helemaal niet. Hij was pas twintig, hij kwam net kijken. Zelfs de dood voelde medelijden. De dood nam de jonge man terzijde, fluisterde in zijn oor: ‘Ben jij zo dwaas? Je oudere broers zijn er niet klaar voor, ze hebben lang geleefd.
De een heeft vijfenzeventig jaar geleefd, hij is er nog niet klaar voor. En jij bent er wel klaar voor? Je vader wil niet sterven. Hij is honderd jaar oud en jij bent pas twintig.’
De jonge man zei iets heel moois, iets van enorm groot belang. Hij zei: ‘Als ik zie dat mijn vader honderd jaar heeft geleefd en alles heeft wat je maar kunt hebben en nog geen voldoening heeft gevonden, zie ik hoe futiel het leven is. Wat heeft het voor zin? Al leef ik honderd jaar, dat verandert niets aan de situatie.
En als het alleen om mijn vader ging had ik gedacht ‘misschien is hij een uitzondering.’ Maar mijn broers –vijfenzeventig, zeventig, vijfenzestig, zestig- hebben ook lang geleefd. Ze hebben van allerlei dingen kunnen genieten, wat valt er nog meer te genieten? Ze worden oud en nog hebben ze geen voldoening gevonden. ‘Dus één ding staat vast: dit is niet de manier om voldoening te vinden. Daarom ben ik er klaar voor en ga ik met u mee, zonder enige wanhoop, maar vanuit een enorm begrip. Ik ga heel opgewekt met u mee dat ik deze marteling niet hoef te doorstaan, deze lijdensweg van honderd jaar die mijn vader heeft moeten gaan. Hij is er nog niet aan toe om met u mee te gaan.’
En het verhaal gaat verder. Er gingen weer honderd jaar voorbij, ze kwamen en gingen, niemand had iets in de gaten.
Opnieuw klopte de dood aan de deur. Toen de Dood aan kwam kloppen, toen pas drong het tot Yayati door dat er weer honderd jaar verstreken waren.
Hij zei: ‘Maar ik ben er nog niet klaar voor!’
En dit ging zo maar door en iedere keer ging er een zoon met de Dood mee en Yayati leefde duizend jaar. Dit is echt een symbolisch verhaal.
Na duizend jaar kwam de Dood langs en zei: ‘Hoe denk je er nu over?’
Yayati zei: ‘Ik ga mee. Genoeg is genoeg! Ik heb ingezien dat hier nooit iets vervuld kan worden. Verlangens blijven maar groeien, je vervult er één en er komen tien andere op. Het is een proces wat eindeloos doorgaat. Nu ga ik gewillig mee en nu kan ik zeggen dat mijn eerste zoon die met u meeging en die pas twintig was intelligent was. Ik was een idioot. Ik had er duizend jaar voor nodig om tot dat inzicht te komen en hij zag het al toen hij pas twintig was. Dat is pas intelligentie.’
Als je intelligent bent begin je te leven in plaats van je daarop voor te bereiden… Je kunt eindeloos blijven voorbereiden en nog wordt het nooit tijd om te leven.
Als je intelligent bent loop je vandaag niet mis voor morgen. Dan offer je dit moment niet op voor een ander moment, dan leef je dit moment in zijn totaliteit. Dan pers je alles uit dit moment.
Osho: The Guest – Talks on Kabir, p. 48–51.
Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.