Boeddha en de lachende Mahakashyap

In het Oosten heeft men altijd geweten dat een bloem het meest ontvankelijke ding is. Toen Boeddha naar een bloem keek en naar de bloem bleef kijken, werd iets van hem op die bloem overgedragen. Boeddha ging de bloem binnen. De kwaliteit van zijn wezen, de alertheid, het bewustzijn, de vrede, de extase, de innerlijke dans, raakte de bloem. Toen Boeddha naar de bloem keek, zo op zijn gemak, thuis, zonder enig verlangen, moet deze in zijn innerlijk hebben gedanst. Hij keek, om iets op de bloem over te brengen. Wat men moet begrijpen is dat alleen de bloem en hij voor een lange periode bestonden. De hele wereld viel weg. Alleen Boeddha en de bloem waren er. De bloem ging Boeddha’s wezen binnen, en Boeddha ging het wezen van de bloem binnen.

Toen werd de bloem aan Mahakashyap gegeven. Het was nu niet zomaar een bloem, de bloem droeg het boeddhaschap. Ze droeg de innerlijke kwaliteit van Boeddha’s wezen in zich. En waarom aan Mahakashyap? Er waren andere grote geleerden, tien grote discipelen; Mahakashyap was er maar één van, en hij werd alleen bij de tien opgenomen vanwege dit verhaal, anders zou hij nooit zijn opgenomen.

Meer: De lachende Mahakashyap.