1001 verhalen

Naropa’s droom over een afgrijselijke vrouw

Wie de betekenis begrijpt wordt mooi, wie alleen het woord begrijpt wordt lelijk.


Naropa (1016-1100).

Ik zal je een verhaal vertellen waar ik altijd dol op ben geweest… Naropa was een groot geleerde, een grote pandit. Er gaan verhalen dat hij rector magnificus was van een grote universiteit, met tienduizend eigen discipelen.
Op een dag zat hij met zijn discipelen om zich heen. Overal rondom lagen er duizenden geschriften uitgespreid, hele oude, eeuwenoude, zeldzame. Plotseling viel hij in slaap, vast van vermoeidheid, en kreeg hij een visioen. Ik noem het een visioen en geen droom, want het was geen gewone droom. Het is zo veelzeggend, dat het niet juist zou zijn om het een droom te noemen. Het was een visioen.

Hij zag een heel erg oude, afgrijselijke vrouw, een lelijk oud wijf. Ze was zo lelijk dat hij in zijn slaap begon te beven. Het was zo walgelijk dat hij weg wilde vluchten, maar waar moest hij naar toe vluchten, waarheen? Hij zat gevangen, als gehypnotiseerd door dat lelijke oude wijf. Hij moest walgen van haar lichaam, maar haar ogen waren als magneten.

Foto: JRCoffronIII

Ze vroeg: ‘Naropa, wat doe je daar?’
En hij zei: ‘Ik studeer.’
‘Wat studeer je dan?’ vroeg de oude vrouw.
Hij zei: ‘Filosofie, religie, epistemologie, taal, grammatica, logica.’
Toen vroeg de oude vrouw: ‘Begrijp je ze?’
Naropa zei: ‘Natuur.. Ja, ik begrijp ze wel.’
De vrouw vroeg weer: ‘Begrijp je het woord of de betekenis?’

Het was voor het eerst dat iemand dat vroeg. Duizenden vragen waren er in zijn leven al aan Naropa gesteld. Hij was een groot leraar -duizenden studenten die altijd van alles vroegen en wilden weten- maar niemand had ooit dit gevraagd: of je het woord of de betekenis begreep.
En de ogen van de vrouw waren zo doordringend dat hij met geen mogelijkheid kon liegen. Ze kwam er toch wel achter. Naropa voelde zich onder haar ogen helemaal naakt staan, zonder kleren, ze keek zo door hem heen. Die ogen drongen door tot in het diepst van zijn wezen en hij kon onmogelijk liegen.
Tegen iedereen anders zou hij gezegd hebben: ‘Natuurlijk, ik begrijp de betekenis,’ maar deze vrouw, deze afgrijselijk uitziende vrouw, kon hij geen leugen verkopen, hij moest haar wel de waarheid vertellen.
Hij zei: ‘Ja, ik begrijp de woorden.’

De vrouw was erg gelukkig. Ze begon te dansen en te lachen.
Als dat die vrouw zo gelukkig maakt, dacht hij… En omdat ze zo gelukkig was werd haar lelijkheid getransformeerd: ze was niet lelijk meer, er begon een subtiele schoonheid uit haar wezen omhoog te komen.
Hij dacht: ‘Ik heb haar zo gelukkig gemaakt, waarom zou ik haar niet nog wat gelukkiger maken?’
Toen zei hij: ‘En ja, ik begrijp de betekenis ook.’

De vrouw hield op met lachen. Ze hield op met dansen. Ze begon te huilen en te wenen en haar lelijkheid keerde terug, duizendmaal sterker.
Naropa zei: ‘Waarom? Waarom huilt u en weent u? En waarom was u eerst aan het lachen en aan het dansen?’
De vrouw zei: ‘Ik was aan het dansen en aan het lachen en ik was gelukkig omdat een groot geleerde zoals u niet loog. Maar nu huil ik en ween ik omdat u tegen mij hebt gelogen. Ik weet –en u weet- dat u de betekenis niet begrijpt.’

Het visioen verdween en Naropa was getransformeerd. Hij vluchtte weg uit de universiteit. In heel zijn leven raakte hij nooit meer een geschrift aan. Hij werd volslagen onwetend: hij begreep dat als je alleen het woord begrijpt, wie houd je dan voor de gek? En als je alleen het woord begrijpt ben je een lelijk oud wijf geworden…

Wie de betekenis begrijpt wordt mooi, wie alleen het woord begrijpt wordt lelijk.
En van buiten was de vrouw niemand, ze was gewoon een projectie van het binnenste. Het was Naropa’s eigen wezen, door kennis lelijk geworden. Alleen al met het begrip dat ‘ik de betekenis niet begrijp’ wordt de lelijkheid onmiddellijk getransformeerd in iets moois.

Osho, Yoga, The Alpha And The Omega – Discourses on the Yoga Sutras of Patanjali, Vol. 5, p 51-53.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com. 

Vorige verhalen


De jongen met de kaars

 


Drie koningen die een man opzoeken die Frank heet

 


De soefi meester die zweeg

 


Een rabbi heeft een aanrijding met pater Murphy

 


Het kopje thee stroomt over

De jongen met de kaars

Een golf rijst omhoog, dan verdwijnt de golf. Waar is ze naar toe? Ze is naar dezelfde bron gegaan als waar ze in de eerste plaats vandaan kwam. Ze is uit de oceaan omhoog gerezen, nu is ze terug naar de oceaan gegaan.

Er is een prachtig verhaal over Junaid, een soefi mysticus. Hij trok eens door een klein dorp. Het was avond en een kleine jongen liep rond met een kleine kaars. Hij was op weg naar de moskee om de kaars daar neer te zetten. Het was donker in de moskee en het was een donkere avond en het werd nacht.
Junaid vroeg gewoon lachend, voor de grap, aan het kleine kind: ‘Heb je die kaars zelf aangestoken?’
En de jongen zei: ‘Ja, meneer.’
Toen zei Junaid: ‘Vertel me dan eens, waar dit vlammetje vandaan is gekomen? Waar vandaan? Je hebt gezegd dat jij zelf de kaars hebt aangestoken, dan heb je dus ook gezien waar het vlammetje vandaan is gekomen.’
De jongen moet vast een genie zijn geweest.
Hij moest lachen, blies het kaarsje uit en zei: ‘Nu is het weg. Waar naartoe? U hebt het gezien! Waar is het naartoe?’

Het komen en gaan is niet van ergens af naar ergens heen. We komen omhoog uit het kosmisch bewustzijn, we vallen weer terug in het kosmisch bewustzijn. We komen omhoog; we vallen weer terug.

Osho: The First Principle -Talks on Zen, p 203.

Het ‘ik’ in ons, dit gevoel dat ‘ik ben’, is de oorzaak van al onze hebzucht en verdriet. In feite ben ‘ik’ niet; alles is. En in dit alles ben ik ook. Maar niet als ‘ik’. Ik ben zoals een golf is in de oceaan. De golf is in de oceaan, ze maakt deel uit van de oceaan. Hoewel het lijkt of ze apart van de oceaan is, is dat niet zo. Ze is één met de oceaan daaronder, ze neemt alleen een soort vorm aan, aan de oppervlakte. We weten dat de golf deel uitmaakt van de oceaan en toch zien we haar als apart van het water daaronder.
Ik ben een golf. Maar als een golf haar eigen individualiteit aanneemt, begint de ellende. Als een golf zichzelf als een aparte entiteit gaat beschouwen, krijgt haar geboorte betekenis en krijgt haar dood betekenis. Behalve zijzelf, wie kan haar nu redden van de angst voor de dood? Overal om zich heen ziet ze golven vallen, overal om zich heen ziet ze het graf van haar metgezellen. Ze weet ook dat het einde nabij is. En ze rijst omhoog om de hemel aan te raken, ze voelt dat ze de grond onder haar voeten begint te verliezen en ze weet dat het einde nabij is.

.
Deze angst voor vernietiging, deze angst voor de dood – wat is de reden ervoor? De angst is er niet omdat de golf niet meer zal bestaan, het is er omdat de golf zichzelf heeft beschouwd als apart van de oceaan. Als ze zichzelf had beschouwd als één met de oceaan, waar zou dan die angst gebleven zijn? De oceaan bestond. Het was er toen de golf oprees en het bestaat nog steeds als de golf wegebt. Dan wordt de tijd tussen het rijzen en vallen van de golf gewoon een spel dat je niet serieus moet nemen. De golf is de oceaan, als je dit eenmaal begrijpt, kan er geen angst zijn.
De angst is er alleen omdat ik mezelf als alleen en apart beschouw. Dan moet ik mezelf wel beschermen tegen al het andere, ik moet wel tegen de dood vechten. En in dat gevecht put de mens zichzelf uit en is het afgelopen met hem, want je kunt met geen mogelijkheid de dood ontlopen.

Osho: The Way of Tao – Discourses on Lao Tzu’s Tao-Te-King, Vol. 2, p 203-204.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com. 

Vorige verhalen


Drie koningen die een man opzoeken die Frank heet

 


De soefi meester die zweeg

 


Een rabbi heeft een aanrijding met pater Murphy

 


Het kopje thee stroomt over

 

Geluk of ongeluk? De man zonder oordeel

 

 

Drie koningen die een man opzoeken die Frank heet

Hoe ver zijn we eigenlijk bereid om ergens in te duiken, klaar, onbevooroordeeld en met de wil om de sleutel te begrijpen?

De Nobelprijs winnaar songwriter Bob Dylan geeft ons een moderne parabel, die heel goed weergeeft wat ik jullie wil vertellen. Achterop zijn album John Wesley Harding lezen we over drie koningen die een man opzoeken die Frank heet.

De eerste koning legt aan Frank uit wat hun missie is: ‘Meneer Dylan heeft een nieuwe plaat uitgebracht. Deze plaat bevat natuurlijk alleen zijn eigen songs en we hebben begrepen dat u de sleutel bent.’
‘Dat klopt,’ zegt Frank, ‘dat ben ik.’
‘Nu dan,’ zei de koning met lichte opwinding, ‘kunt u het dan alstublieft voor ons ontsluiten?’
Frank, die al die tijd achterover heeft gelegen met zijn ogen gesloten, opent ineens beide ogen wijd als een tijger.
‘En hoe ver wilt u er eigenlijk ingaan?’ vroeg hij.
De leider van de koningen antwoordt: ‘Niet al te ver, maar net genoeg om te kunnen zeggen dat we er zijn geweest.’


Dit is een prachtige parabel. Onze inspanningen zijn erg halfslachtig, ook als we soms proberen om ergens toe bereid te zijn. De leider van de koningen antwoordt: ‘Niet al te ver, maar net genoeg om te kunnen zeggen dat we er zijn geweest.’

Osho: The Beloved, Songs of the Baul mystics. Vol. 2, p 14.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com. 

Vorige verhalen


De soefi meester die zweeg

 


Een rabbi heeft een aanrijding met pater Murphy

 


Het kopje thee stroomt over

 

Geluk of ongeluk? De man zonder oordeel

 


De samoerai die zich minderwaardig voelde

 

 

De soefi meester die zweeg

Het werk van een meester bestaat uit het duidelijk maken van je eigen vragen aan jou.

Een soefi mysticus was op weg naar Mekka voor zijn Hajj, zijn pelgrimage.
Hij kwam in een plaats, een klein plaatsje, en hij was daar nog niet aangekomen of het bericht had het dorp al bereikt dat er een groot mysticus onderweg was, dus kwam het hele dorp bijeen.
De meester was een hele stille en de dorpsbewoners vroegen hem, smeekten hem om een toespraak te houden. ‘Maandenlang hebben we zitten wachten en nu u er bent kunnen we u pas laten gaan als u ons iets heeft laten horen.’
De meester aarzelde. Hij zei: ‘Maar ik heb niets te zeggen.’ Maar ze wilden het niet horen, ze bleven aandringen.
De meester zei: ‘En wat ik weet kan niet gezegd worden!’ Maar ze wilden het niet horen. Hoe meer de meester aarzelde, hoe geïnteresseerder ze werden, dat spreekt vanzelf. En ze zeiden: ‘We blijven hier zitten, we zullen vasten en niets eten totdat u ons een boodschap geeft, want zelden is er zo’n verlicht iemand hier voorbijgekomen. We kunnen u niet laten gaan.’

Dus ging de meester akkoord. Ze gingen naar de moskee. Het hele dorp kwam bijeen, vol verwachting over wat de meester zou gaan zeggen. En ze wisten heel goed dat hij nog nooit eerder in een ander dorp een toespraak had gehouden. Hij was op reis geweest, van duizend mijlen ver, en iedereen had het aan hem gevraagd. Maar hij had gezwegen. Ze waren verheugd, het was een voorrecht dat de meester erin toegestemd had om een toespraak te houden.

De meester kwam. Hij keek zijn toehoorders aan en stelde één vraag: ‘Weten jullie wat ik jullie ga vertellen?’
Ze zeiden allemaal: ‘Natuurlijk niet, hoe moeten we dat nou weten? We weten het niet.’
De meester zei: ‘Dan kan ik niets zeggen tegen zulke onwetende mensen die niet eens weten waar ik het over ga hebben!’
De mensen keken heel verbaasd op en de meester liep weg. Hun verlangen laaide nog hoger op. Ze dachten, dat was geen goed antwoord van ons. ‘Ja, de meester heeft gelijk: hoe kan hij nou iets zeggen tegen zulke onwetende mensen?’
Ze haastten zich om de meester weer terug te halen en zeiden: ‘Vraagt u het nog eens. Dat was geen goed antwoord van ons, maar kom mee,  geef ons nog een kans.’
De meester kwam terug en zei: ‘Weten jullie waar ik het over ga hebben?’
Ze zeiden: ‘Ja! We weten allemaal waar u het over gaat hebben.’
Toen zei de meester: ‘Dan is het klaar! Als jullie het al weten, waar hebben jullie mij dan voor nodig om het jullie te vertellen? Zo’n verlicht dorp!’

Nu stonden de mensen nog verbaasder te kijken. En de meester ging opnieuw weg. Ze stonden met elkaar te praten, het hele dorp wond zich op over één ding maar: ‘Wat moeten we nu doen? Morgenochtend gaat hij weg! We moeten er iets op vinden.’
Ze praatten en ze discussieerden en ze vonden er iets op. Midden in de nacht gingen ze de meester wakker maken en zeiden: ‘We zijn er weer, dat antwoord van ons was verkeerd, het spijt ons. Vraagt u het nog eens!’
De meester ging terug naar de moskee en vroeg opnieuw: ‘Weten jullie wat ik jullie ga vertellen?’
Toen zei de helft van de mensen: ‘Ja,’ en de andere helft zei: ‘Nee.’ Dat was de enige weg. Hoe kon hij er nu uitkomen?
En de meester zei: ‘Ha, ha, ha! Dan moeten zij die het weten het maar vertellen aan hen die het niet weten. Waar hebben jullie mij dan voor nodig? Zeg maar tegen de mensen, praat maar onder elkaar. Jullie hebben mij absoluut niet nodig.’

In feite hoef je niemand iets te vragen als je diep in je eigen vragen gaat. Al dat vragen is onnodig, want wat voor antwoord ik jullie ook geef, het zit eigenlijk al in je. Ik maak het alleen duidelijk. Ik help om het aan de oppervlakte te laten komen in je. Ik heb geen kant-en-klaar antwoord voor je. Ik heb geen catechismus. Het is niet zo dat mijn antwoord voor altijd vaststaat.
Jij stelt een vraag. Ik kijk in je vraag. Ik probeer te doen wat je zelf zou hebben gedaan en dan vind ik daar het antwoord, dat ik dan aan je duidelijk maak. Het werk van een meester bestaat uit het duidelijk maken van je eigen vragen aan jou. Hij brengt helderheid, hij geeft je geen antwoorden. Een meester is geen geleerde, hij is geen hoogleraar. Hij geeft je geen antwoorden. Hij brengt gewoonweg helderheid, visie, gezichtsvermogen.

Osho: The Perfect Master, Talks on Sufi Stories, Volume 1, p 56-58.

Image by mostafa meraji from Pixabay. 

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen


Een rabbi heeft een aanrijding met pater Murphy

 


Het kopje thee stroomt over

 

Geluk of ongeluk? De man zonder oordeel

 


De samoerai die zich minderwaardig voelde

 


De monnik en de prostituee

 

Een rabbi heeft een aanrijding met pater Murphy

Het denken is heel geslepen!

Ik heb eens horen vertellen…
Een rabbi reed per ongeluk tegen de zijkant van pater Murphy’s auto aan. Hij sprong eruit en verontschuldigde zich op hoge toon terwijl hij naar de deur van de ander liep.
‘Beste pater Murphy, het spijt me verschrikkelijk. O wee! Dat ik zo stom moet zijn om uitgerekend u dit aan te doen, een collega man van God! Gaat het een beetje?’
‘Gaat wel, niet gewond, rabbi,’ zei pater Murphy. ‘Alleen een beetje geschokt.’

‘Dat is logisch,’ zei de rabbi bezorgd. ‘Hier, neem hier maar een slokje van, het is goede whisky.’
En hij overhandigde een heupflesje aan de priester die een flinke slok nam.
‘Toe maar, pater, neem er nog maar een. Het is allemaal mijn schuld. Drink maar goed, maakt u zich maar niet druk om de kosten.’
De priester had verder geen aansporing meer nodig en nam nog een flinke slok.
‘Moet u niet iets drinken, rabbi?’ vroeg hij.
‘Met de politie onderweg hierheen zeker!’ riep de rabbi uit.

Het denken is erg geslepen. Iedereen heeft het denken van een Jood.
‘Jood’ is geen ras, het is de diepste kern van ieder denken.

Osho: The Beloved, Songs of the Baul mystics, Vol. 2, p. 42.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen


Het kopje thee stroomt over

 

Geluk of ongeluk? De man zonder oordeel

 


De samoerai die zich minderwaardig voelde

 


De monnik en de prostituee

 


Een monnik draagt een vrouw de rivier over

Het kopje thee stroomt over

De Japanse meester Nan-In (1868-1912) ontving een filosofieprofessor.

Nan-In schonk de thee in, vulde het kopje van de bezoeker…
en bleef maar doorschenken.
De professor keek hoe het overstroomde, totdat hij zich niet langer kon inhouden:
‘Stop! Het kopje zit overvol, er kan niets meer bij.’
Nan-In zei: ‘U zit net als dit kopje vol van uw eigen meningen en overpeinzingen.
Hoe kan ik u Zen laten zien als u niet eerst uw kopje leeg maakt?’

Osho: Roots and Wings -Talks on Zen, p. 2.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen

Geluk of ongeluk? De man zonder oordeel

 


De samoerai die zich minderwaardig voelde

 


De monnik en de prostituee

 


Een monnik draagt een vrouw de rivier over

 


Als Sint Franciscus vandaag de dag geboren was

 

 

Geluk of ongeluk? De man zonder oordeel

Een oordeel is zo snel geveld…. terwijl alleen het Geheel het weet.

Ik zal je een verhaaltje vertellen. Het speelt zich af in de dagen van Lao Tse in China en Lao Tse was er dol op. Generaties lang hebben de volgelingen van Lao Tse het verhaal opnieuw verteld en steeds weer vonden ze er nieuwe betekenisvolle lagen in. Het verhaal is gegroeid, het is een eigen leven gaan leiden.

Het is een eenvoudig verhaal. Er leefde eens een oude man in een dorp, heel arm, maar er waren zelfs koningen jaloers op hem omdat hij zo’n prachtig wit paard had. Nog nooit had men zo’n prachtig paard gezien, zo mooi, zo groots, zo sterk. Koningen wilden het paard hebben en ze boden fabelachtige prijzen, maar de oude man zei steeds: ‘Dit paard is geen paard voor mij, het is een mens en hoe kun je een mens nu verkopen? Het is een vriend, het is geen bezit. Hoe kun je een vriend nu verkopen? Nee, dat is onmogelijk.’
Het was een arme man, de verleiding was groot, maar hij ging nooit tot verkoop over.

Op een dag kwam hij er opeens achter dat het paard niet in de stal was. Het hele dorp kwam kijken en ze zeiden: ‘Jij dwaze oude man. Wij zagen al lang aankomen dat het paard ooit eens gestolen zou worden. En iemand zo arm als jij, hoe kun je nou zoiets kostbaars beschermen? Je had het maar beter kunnen verkopen. Je had er voor kunnen krijgen wat je maar wilde, je had er exorbitante bedragen voor kunnen vragen. Nu is het paard weg. Het is een vloek, je hebt grote pech.’
De oude man zei: ‘Overdrijf nu niet, zeg maar gewoon dat het paard niet in de stal staat. Dat is een feit, al het andere is maar oordeel. Hoe weet je nu of het pech is of niet? Hoe kom je tot dat oordeel? De mensen zeiden: ‘Neem ons maar niet in de maling. We zijn misschien wel geen grote filosofen, maar hier heb je geen filosofie voor nodig. Het is gewoon een feit dat er een schat is verdwenen en dat is grote pech.’ De oude man zei: ‘Ik blijf bij het feit dat de stal leeg is en het paard weg is. Verder weet ik niets –of het pech is of geluk- want dit is maar een fragment. Wie weet wat er nog gaat gebeuren?’
De mensen moesten erom lachen. Ze dachten, die ouwe is gek geworden. We hebben altijd wel geweten dat hij een beetje gek was, anders had hij zijn paard wel verkocht en in rijkdom geleefd. Maar hij leefde als een houtvester en nu hij oud is loopt hij nog steeds hout te kappen en het uit het bos te slepen om het te verkopen. Hij leeft van de hand in de tand, in ellende en armoede. Nu wisten ze zeker dat die man gek was.

Twee weken later kwam het paard opeens ‘s nachts terug. Het was niet gestolen, het was er vandoor gegaan naar naar de wildernis. En niet alleen kwam het terug, het bracht ook een dozijn wilde paarden met zich mee. Opnieuw kwamen de mensen bij elkaar en zeiden: ‘Oude man, je had gelijk en wij zaten ernaast. Het was geen pech, maar het blijkt geluk te zijn geweest. Het spijt ons dat we zo zaten te drammen.’
De oude man zei: ‘Nu gaan jullie weer te ver. Zeg nou maar gewoon dat het paard terug is en dat er twaalf paarden met dit paard zijn meegekomen, maar vel geen oordeel. Hoe weet je nu of het wel of geen geluk is? Het is maar een fragment. Hoe kun je nu een oordeel vellen als je het hele verhaal niet kent? Je leest een bladzijde van een boek, wat weet je van het hele boek? Je leest een regel van een bladzijde, wat weet je van de hele bladzijde? Je leest een enkel woord in een regel , wat weet je van de hele regel? Op een enkel woord heb je zelfs geen vat –het leven omvat zo veel- een fragment van een woord en je hebt je oordeel al geveld over het geheel! Zeg maar niet dat dit een geluk is, dat weet niemand. En val mij niet lastig, ik heb het goed naar mijn zin met mijn niet-oordelen.’
De mensen konden er dit keer niet veel tegenin brengen, misschien had die ouwe wel weer gelijk. Dus zeiden ze maar niets, maar van binnen wisten ze wel dat hij het mis had. Twaalf prachtige paarden waren met zijn paard mee teruggekomen. Een beetje africhten en ze konden allemaal voor een hoop geld verkocht worden.


De oude man had een jonge zoon, zijn enige zoon. De jonge zoon begon de paarden af te richten, maar nog geen week later viel hij van een wild paard af en brak zijn benen. De mensen kwamen weer bij elkaar en –mensen zijn mensen, overal, net als jij, overal- weer begonnen ze te oordelen. Een oordeel komt zo snel! Ze zeiden: ‘Je had gelijk, het blijkt maar weer dat je gelijk had. Het was geen geluk, het was weer grote pech. Je enige zoon is zijn benen kwijt en hij was je enige steun op je oude dag. Nu ben je nog armer dan ooit.’
De oude man zei: ‘Oordelen is zo’n obsessie voor jullie. Jullie moeten niet zo ver gaan. Zeg maar gewoon dat mijn zoon zijn benen heeft gebroken. Wie kan zeggen of dat pech is of geluk? Niemand weet dat. Alweer een fragment en meer krijgen jullie nooit. Het leven komt in fragmentjes en oordeel gaat over het geheel.’

Toen gebeurde het na een paar weken dat er oorlog uitbrak met een buurland en alle jonge mannen van de stad werden geronseld om in het leger te gaan. Alleen de zoon van de oude man lieten ze achter omdat hij kreupel was. De mensen kwamen bij elkaar, huilend en wenend, omdat uit elk huis jonge mannen gedwongen waren weggevoerd. En ze konden met geen mogelijkheid weer terugkomen, want het land dat ze had aangevallen was een groot land en ze voerden een verloren strijd. Ze zouden niet meer terugkomen.
Iedereen in de stad huilde en weende en ze kwamen naar de oude man toe en zeiden: ‘Je had gelijk, oude man! God weet dat je gelijk had, dit blijkt een geluk te zijn geweest. Je zoon is misschien wel kreupel, maar hij is nog altijd bij je. Onze zonen zijn voorgoed weg. Hij leeft tenminste nog en hij is bij je, hij zal geleidelijk aan wel weer op de been komen. Een beetje mank misschien, maar hij zal weer in orde zijn.’
De oude man zei opnieuw: ‘Het is onmogelijk om met jullie te praten, jullie gaan maar door, jullie blijven maar oordelen. Niemand die het weet! Zeg alleen maar dit: dat jullie zoons gedwongen zijn om dienst te nemen, in het leger te gaan, en dat mijn zoon daar niet toe gedwongen is. Maar niemand weet of dit geluk is of pech. Niemand zal het ooit te weten komen. God alleen weet het.’

En als we zeggen dat ‘God’ het alleen weet,
wil dat zeggen dat het Geheel het alleen weet.

Moed genoeg hebben om niet te oordelen is het allerhoogste.
Eigenlijk is het een heel groot teken van moed om geen oordeel te vellen,
want je hoofd staat zo gauw klaar met een oordeel,
dat iets goed of slecht is, goed of fout is.

Osho: Until You Die – Discourses on the Sufi Way, p. 35–38.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.

Vorige verhalen


De samoerai die zich minderwaardig voelde

 


De monnik en de prostituee

 


Een monnik draagt een vrouw de rivier over

 


Als Sint Franciscus vandaag de dag geboren was

 

Aan welke kant van je schoenen heb je je paraplu laten staan?

De samoerai die zich minderwaardig voelde

Dit geluid van de koekoek is net zo hard nodig als welke Boeddha dan ook. Als deze koekoek verdwijnt zou de wereld er minder op zijn, zou ze minder rijk zijn.

Het gebeurde eens… Een zenmeester zat in satsang, zijn discipelen waren daar en een hele trotse man, een krijger, een samoerai, kwam hem opzoeken. Het was een hele beroemde samoerai, bekend in heel het land, maar toen hij naar de meester keek, naar de schoonheid van de meester keek en het gracieuze van het moment zag, voelde hij zich plotseling minderwaardig. Misschien was hij wel gekomen met een onbewust verlangen om zijn superioriteit te bewijzen.

Hij zei tegen de meester: ‘Waarom voel ik me zo minderwaardig? Net was alles nog in orde. Maar toen ik hier uw binnenplaats betrad voelde ik me ineens minderwaardig. Zo heb ik me nog nooit gevoeld. Mijn handen beven. Ik heb vaak de dood in de ogen gekeken en nooit heb ik enige angst gevoeld – waarom ben ik dan nu zo bang?’ De meester zei: ‘Wacht maar even. Als iedereen weg is zal ik u antwoord geven.’ Er bleven maar mensen komen en de man werd moe, steeds meer moe, maar tegen de avond was de kamer leeg, was er niemand meer en de samoerai zei: ‘Kunt u me nu antwoord geven?’
Toen zei de meester: ‘Kom maar eens mee naar buiten.’

Het was volle maan die nacht – de maan rees net op boven de horizon… Hij zei: ‘Kijk eens naar die bomen, die boom die tot hoog in de lucht reikt en dit kleine boompje. Ze hebben hier allebei jarenlang vlak naast mijn raam gestaan en het is nooit een probleem geweest, het kleine boompje heeft nooit tegen de grote boom gezegd: “Waarom voel ik me zo minderwaardig tegenover jou?” Hoe is dat mogelijk? Dit boompje is klein en die boom is groot en ik heb nooit het geringste gefluister gehoord.’
De samoerai zei: ‘Omdat ze niet kunnen vergelijken.’
De meester zei: ‘Dan hoeft u mij niets te vragen, u weet het antwoord.’

Vergelijking brengt minderwaardigheid, meerderwaardigheid met zich mee. Als je niet vergelijkt verdwijnt alle minderwaardigheid, alle meerderwaardigheid. Dan ben je, je bent er gewoon. Een klein struikje of een grote hoge boom – het maakt niets uit, jij bent jezelf.
Jij bent nodig: een blaadje gras is net zo hard nodig als de grootste ster. Dit geluid van de koekoek is net zo hard nodig als welke Boeddha dan ook. Als deze koekoek verdwijnt zou de wereld er minder op zijn, zou ze minder rijk zijn.

Osho: The Sun Rises in the Evening -Talks on Zen, p. 130–131.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.

Vorige verhalen


De monnik en de prostituee

 


Een monnik draagt een vrouw de rivier over

 


Als Sint Franciscus vandaag de dag geboren was

 

Aan welke kant van je schoenen heb je je paraplu laten staan?

 


De olifant, de horzel en de mus

De monnik en de prostituee

Als heiligheid niet de onschuld krijgt als van een kind, is het gewoon een zondaar die zich verstopt achter een masker.

Ik heb eens gehoord over een oude vrouw. Dertig jaar lang had ze een boeddhistische monnik gediend, had ze alles voor die monnik gedaan. Ze was gewoon als een moeder en discipel tegelijk. En de boeddhistische monnik mediteerde en mediteerde en mediteerde.


Op de dag dat de oude vrouw op sterven lag, riep ze een prostituee uit de stad bij zich en zei: ‘Ga naar de hut van die monnik. Ga de hut binnen, dicht bij hem, streel die monnik en vertel me hoe hij reageert. Vannacht ga ik sterven en ik wil echt weten of ik een man heb gediend die onschuldig is. Ik ben er niet zo zeker van.’
De prostituee werd bang. Ze zei: ‘Het is zo’n goede man, zo heilig, we hebben nog nooit zo’n heilige man gezien.’ Zelfs de prostituee voelde zich schuldig om daar deze man aan te gaan raken, maar de oude vrouw kocht haar om. Ze ging erheen, ze deed de deur open. De monnik zat te mediteren. Het was middernacht. Er was niemand in de buurt in dat afgelegen gebied. De monnik deed zijn ogen open, keek de prostituee aan, sprong op en zei: ‘Waarom kom je hier binnen? Ga weg!’ 
Hij beefde over heel zijn lichaam. De prostituee kwam dichterbij. De monnik sprong zijn hut uit en riep: ‘Die vrouw probeert me te verleiden!’

De prostituee keerde terug bij de oude vrouw, vertelde haar het hele verhaal en de oude vrouw stuurde haar bedienden erop uit om de hut van de monnik af te branden.
Ze zei: ‘Deze man is niets waard, hij heeft de onschuld nog niet bereikt. Hij is misschien wel heilig, maar zijn heiligheid is lelijk. Ze is gemanipuleerd. Waarom ziet hij zo snel een prostituee? Er kwam een vrouw binnen, geen prostituee. Waarom moest de gedachte in hem opkomen dat zij was gekomen om hem te verleiden? Hij had zich op zijn minst als een heer kunnen gedragen. Hij had kunnen zeggen: “Kom binnen, ga zitten, waarom ben je hier gekomen?” Hij had op zijn minst een beetje medeleven kunnen tonen.
En ook al had ze hem omhelsd, waar zou hij bang voor moeten zijn? Dertig jaar lang loopt hij mij te vertellen: “Ik ben het lichaam niet.” Als hij niet het lichaam is, waarom moet hij dan zo bang zijn voor dat lichaam? Nee, zijn heiligheid is gecultiveerd, het is een pose. Het komt niet van binnen uit, het komt van buiten uit. Hij heeft het allemaal wel mooi voor mekaar, maar van binnen is hij niet onschuldig, is hij niet als een kind.’

Osho, Roots and Wings -Talks on Zen, p. 226 – 228.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.

Vorige verhalen


Een monnik draagt een vrouw de rivier over

 


Als Sint Franciscus vandaag de dag geboren was

 

Aan welke kant van je schoenen heb je je paraplu laten staan?

 


De olifant, de horzel en de mus

 


Rabia zoekt haar naald

Een monnik draagt een vrouw de rivier over

Je innerlijk blijft zich op allerlei manieren weerspiegelen, ook al onderdruk je het, wijs je het af, gooi je het in de kelder.

Twee monniken, die bij een ondiepte de rivier overstaken, kwamen een vrouw tegen, heel jong en heel mooi. Ze wilde naar de overkant maar ze was bang. Dus nam een van de monniken haar op zijn schouders en droeg haar naar de overkant.
De andere monnik was woest, de andere monnik stond in vuur en vlam: ‘Dat is verboden! Een boeddhistische monnik mag niet aan een vrouw komen. Dat gaat te ver. Niet alleen er aan gekomen: hij heeft de vrouw op zijn schouders gedragen!’
De monnik hield zich weliswaar stil, maar van binnen kookte hij.

De mijlen verstreken. Toen ze bij het klooster aankwamen, toen ze de deur binnengingen, draaide de andere monnik zich naar de eerste toe en zei: ‘Luister eens, ik moet hier met de meester over praten. Ik moet hier een melding van maken. Het is verboden!’
De eerste monnik zei: ‘Waar heb je het over? Wat is verboden?’
Hij zei: ‘Ben je dat vergeten? Je hebt die mooie jonge vrouw op je schouders gedragen. Je mag er niet aankomen!’
De eerste monnik lachte en zei: ‘Ja, ik heb haar gedragen, maar ik heb haar op de overkant achtergelaten, mijlen terug. Draag jij haar nog steeds?’

Osho: The Discipline of Transcendence, Discourses on the Forty-two Sutras of Buddha, Vol. 4, p. 220.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.

Vorige verhalen


Als Sint Franciscus vandaag de dag geboren was

 

Aan welke kant van je schoenen heb je je paraplu laten staan?

 


De olifant, de horzel en de mus

 


Rabia zoekt haar naald

 


Bloemen kun je niet opsparen…