1001 verhalen

Twee werkloze acteurs

Dat is nou ego: jij bent de keizer en alle anderen staan in dienst van jou.

Twee acteurs zitten zonder werk en komen elkaar in het café tegen.
‘Luister eens, ik heb een idee,’ zegt de ene. ‘Waarom werken we niet samen? Maken we samen een voorstelling?’
‘Klinkt goed,’ zegt de ander. ‘Wat voor act had je in gedachten?’
‘Nou, ik kom op en ik zing. Het doek komt omlaag. Dan gaat het weer omhoog en ik kom op en doe een dans. Dan komt het omlaag. Dan gaat het weer omhoog en ik kom op en ik ga jongleren. Dan…’
‘Hee, en ik dan?’
‘Het doek gaat niet vanzelf omhoog en omlaag!’

Dat is nou ego: jij bent de keizer en alle anderen staan in dienst van jou. Jij bent het doel en iedere ander is een middel.
Dit is het belangrijkste ingrediënt van het ego, het middelpunt zelf – dat jij het middelpunt van het bestaan bent en dat iedereen hier is om jou te dienen, om door jou gebruikt te worden…
Als je van mening bent dat iedereen een doel op zich is, dan begint het ego te verdwijnen. Als je jezelf niet boven of onder de ander stelt, dan verdwijnt het ego…
Wij zijn één bestaan. Niemand is lager, niemand is hoger. Niemand is meerderwaardig, niemand is minderwaardig. Er zijn geen twee goden, hoe kan er dan minderwaardigheid of meerderwaardigheid bestaan? Het is één eenheid.
Ego maakt dat je je los voelt staan. Niet-ego verbindt je met het bestaan. Je één voelen met de kosmos is uit het ego stappen. Je los voelen staan is met het ego zijn.

Osho: Tao, The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 508-509.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen


De Lotus Sutra

 


Drie soorten luisteraars

 


De aap en de meester

 


Heb je al vrede gesloten met Mozes?

 


De hofnar

De Lotus Sutra

De drie stadia: de sutra reciteren, de sutra intellectueel begrijpen en een teken geven dat je de soetra ook leeft.

Er is een prachtig boeddhistisch verhaal in China. In een bepaalde stad kwam opeens een hele mooie jonge vrouw opdagen. Niemand wist waar ze vandaan kwam, waar ze woonde wist niemand. Maar ze was zo mooi, zo betoverend mooi, dat niemand zich ook maar afvroeg waar ze vandaan was gekomen. Mensen kwamen bij elkaar, de hele stad kwam bijeen – en alle jonge mannen, bijna driehonderd jonge mannen, wilden wel met haar trouwen.
De vrouw zei: ‘Hoor eens, ik ben alleen en jullie zijn met driehonderd. Ik kan maar met eentje trouwen, dus moeten jullie één ding doen. Morgen kom ik terug, ik geef jullie vierentwintig uur de tijd. Als één van jullie Boeddha’s Lotus Sutra kan opzeggen, zal ik met hem trouwen.

Alle jonge mannen gingen snel naar huis, ze aten niet, ze sliepen niet, de hele nacht reciteerden ze de sutra, probeerde ze hem erin te proppen. Tien slaagden daarin. De volgende ochtend kwam de vrouw en die tien mensen boden aan om het te reciteren. De vrouw luisterde. Het was ze gelukt.
Ze zei: ‘Goed, maar ik ben op mijn eentje. Hoe moet ik met tien tegelijk gaan trouwen? Ik zal jullie nog eens vierentwintig uur geven. Ik zal trouwen met degene die ook de betekenis van de Lotus Sutra uit kan leggen. Dus proberen jullie het te begrijpen – want reciteren is iets simpels, je herhaalt automatisch iets zonder te begrijpen wat ermee bedoeld wordt.’


Er was helemaal geen tijd meer over –nog maar één nacht- en de Lotus Sutra is een lange sutra. Maar als je smoorverliefd bent kun je alles. Ze gingen snel weer weg, ze deden hun uiterste best. De volgende dag kwamen er drie opdagen. Ze hadden de betekenis ervan begrepen. En de vrouw zei: ‘Nog steeds hetzelfde probleem. Minder in aantal, maar nog steeds hetzelfde probleem. Van driehonderd naar drie is een hele verbetering, maar nogmaals, ik kan niet met drie mensen tegelijk trouwen, ik kan er maar met één trouwen. Dus nog eens vierentwintig uur. Degene die het niet alleen heeft begrepen maar het ook heeft geproefd, met die persoon zal ik trouwen. Probeer dus in vierentwintig uur de betekenis ervan te proeven.
Jullie leggen het wel uit, maar die uitleg is intellectueel. Akkoord, het is beter dan die van gisteren, jullie hebben er wel iets van begrepen, maar dat begrip is intellectueel. Ik zou graag iets van meditatie proeven, een bepaalde geur. Ik zou graag zien dat de lotus in je aanwezigheid is getrokken, dat je iets van de lotus bent geworden. Ik zou graag de geur ervan willen ruiken. Dus kom ik morgen weer terug.’

Er kwam maar één persoon opdagen en hij had het zeker bereikt. De vrouw nam hem mee naar haar huis buiten de stad. De man had het huis nog nooit gezien, het was heel erg mooi, bijna een droomland. En de ouders van de vrouw stonden aan de poort. Ze ontvingen de jonge man en zeiden: ‘Wij zijn erg blij.’
De vrouw ging naar binnen en hij zat wat te keuvelen met de ouders. Toen zeiden de ouders: ‘Ga nu maar. Ze zit vast op je te wachten. Dit is haar kamer.’ 
Ze lieten het hem zien. Hij ging de deur open doen maar er was niemand. Het was een lege kamer. Maar er was een deur die naar de tuin leidde. Dus ging hij eens kijken, misschien was ze wel de tuin in gegaan. Ja dat moest wel, want op het pad was haar voetspoor te zien. Dus volgde hij dat voetspoor. Hij liep bijna een mijl. De tuin hield op en nu stond hij aan de oever van een hele mooie rivier – maar de vrouw was er niet. Het voetspoor was ook verdwenen. Er waren alleen twee schoentjes, gouden schoentjes, die van de vrouw waren.

Dat was hem een raadsel. Wat was er nou gebeurd? Hij keek terug – er was geen huis, geen ouders, niets. Alles was verdwenen. Hij keek nog eens. De schoentjes waren weg, de rivier was weg. Alles daar was leegte – en heel veel lachen. Hij moest er ook van lachen. Hij was getrouwd.

Dit boeddhistische verhaal vertelt dat hij langzaam, langzaam aan geleid werd.
De vrouw was de meester. De vrouw stond symbool voor de meester. Zij leidde hem langzaam, langzaam aan.
 

Ten eerste, reciteer de sutra. Ten tweede, begrijp hem intellectueel. Ten derde, geef een teken dat je hem geleefd hebt. Dit zijn de drie stadia.
Daarna leidde ze hem naar niet-zijn.

Osho: Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 311-314.

Image by Valadj from Pixabay.
Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen


Drie soorten luisteraars

 


De aap en de meester

 


Heb je al vrede gesloten met Mozes?

 


De hofnar

 


De zenmeester in de wagen

 

Drie soorten luisteraars

Om begrip te krijgen moet je weer kind worden.

Op een dag kwam er een hele beschaafde, ontwikkelde man bij Boeddha, een pandit. En hij stelde Boeddha een vraag.
Boeddha zei: ‘Sorry, daar kan ik nu niet op antwoorden.’
De man zei: ‘Waarom kunt u geen antwoord geven? Heeft u het soms erg druk?’
Hij was een belangrijk man, wel bekend in het hele land en natuurlijk voelde hij zich beledigd dat Boeddha het zo druk had dat hij niet eens even tijd voor hem had.
Hij zei: ‘Ik ben duizenden mijlen komen lopen.’

In die dagen had je geen treinen, niets, het was echt een hele onderneming. Reizen was gevaarlijk. Hij had een heel eind gelopen, hij kwam uit het diepe zuiden.
Boeddha zei: ‘Nee, dat is niet het punt. Ik heb tijd genoeg, maar op dit moment zult u mijn antwoord niet kunnen ontvangen.’
De pandit vroeg: ‘Wat bedoelt u?’

Boeddha zei: ‘Je hebt drie soorten luisteraars. De eerste soort is als een pot die ondersteboven staat. Je kunt blijven antwoorden, er gaat niets bij hem naar binnen. Hij is niet beschikbaar.

De tweede soort luisteraar is als een pot met gaten van onderen. Hij staat niet ondersteboven, maar staat precies goed, precies zoals het hoort, maar hij heeft gaten van onderen. Dus lijkt het net alsof hij gevuld wordt, maar dat is maar voor even. Vroeg of laat stroomt het water eruit en is hij weer leeg. Het lijkt alleen alsof er, oppervlakkig gezien, iets in komt – maar er komt eigenlijk niets in, omdat hij niets kan vasthouden.


En dan heb je de derde soort luisteraar, die geen gaten in de bodem heeft en niet ondersteboven staat, maar vol met vuil zit. Er kan wel water in, maar zodra er water in komt, raakt het vergiftigd.


En u bent alle drie tegelijk, meneer. Dus is het op dit moment heel moeilijk. U bent vuil, vuil omdat u zoveel weet. Kennis is vuiligheid… alles wat je leent is vuiligheid. U heeft het gestolen, hoe kan het u dan zuiveren? Zonder iets te weten denkt u dat u iets weet. U doet maar alsof. U belazert de boel. U bent een hypocriet.’

Dus als iemands hoofd lijkt op een pot vol vuiligheid, ook als God hem iets komt vertellen, zal het vergiftigd raken zodra het bij hem binnenkomt. Het wordt niet gehoord zoals het verteld wordt. Het wordt verkeerd geïnterpreteerd. Het is heel moeilijk om een geleerde te veranderen, want hij heeft al zulke vaststaande ideeën. Hij houdt zich schuil achter die ideeën….

Wil je iets begrijpen, dan moet je een keer alles afleren wat je geleerd hebt. Wil je iets begrijpen, dan moet je weer kind worden, moet je alles wat de maatschappij gedaan heeft eraf spoelen, moet je je hart schoonmaken.

Osho, Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 414-415.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen


De aap en de meester

 


Heb je al vrede gesloten met Mozes?

 


De hofnar

 


De zenmeester in de wagen

 


Boeddha en een handvol dorre bladeren

De aap en de meester

De menselijke mind is een aap en ‘stil zitten, niets doen’ is geen optie voor apen!

Een parabel… Er leefde eens een aap in de tuin van een meester. En aangezien apen nou eenmaal nieuwsgierig zijn maakte de meester hem wel heel nieuwsgierig. Hij zag de meester stil zitten, niets doen, en geleidelijk aan kwam hij steeds dichterbij – wat doet die man nou? Het was hem een raadsel. Het meest raadselachtige voor een aap is toch zeker wel iemand die stil zit niets te doen.
Rusteloosheid zit nou juist in de aard van de aap, dus stil zitten rusten…? Is die man gek geworden? Geleidelijk aan kwam hij steeds dichterbij om hem eens te bekijken. Hoe dichterbij hij kwam, hoe groter zijn verbazing. Niet alleen de man was stil, maar de ruimte om hem heen was enorm stil. Zelfs de aap kon de vibraties voelen naarmate hij dichterbij kwam.
Toen vatte hij liefde op voor de man en het werd een van zijn hobby’s om gewoon dichtbij hem te zijn. Altijd als hij maar de tijd kon vinden en altijd als de meester stil in de tuin zat kwam hij dicht bij hem zitten.

Op een dag zei hij tegen de meester: ‘Wat doet u? Zeg het alstublieft ook tegen mij. Ik geef me over aan u. Neem mij als discipel aan.’
De meester keek naar de aap, er kwam een groot mededogen in hem op en hij zei: ‘Ik doe niets. Jij kunt het ook. Het is nietsdoen. Stil zitten, de lente komt en het gras groeit vanzelf. Als het juiste moment komt, ben je plotseling vervuld van geweldige blijdschap en vrede en God. Het is de bedoeling dat je helemaal niets doet. Alles wat je van jouw kant doet geeft verstoring, veroorzaakt rimpeltjes, veroorzaakt golven. En als het in je mind golft kan God niet binnenkomen. Als de mind een stil oppervlak is, als alles stil en kalm is, komt God naar binnen. Hij komt door de deur van stilte naar binnen – maar dat kan alleen als je geen doener bent. Dus kun je het wel doen, kun je het wel proberen.’ 


De Hindoe god Hanuman, Bikaner Art Print.

De aap schudde zijn hoofd. Hij zei: ‘Dat is onmogelijk. Ik dacht dat het wel zou lukken als er er iets was wat ik kon doen, maar dit is onmogelijk. Als u me had gevraagd om de maan te halen had ik dat gekund, als u me gevraagd had de Himalaya te verplaatsen had ik dat gekund, als u me gevraagd had de Ganges stroomopwaarts te laten stromen had ik dat gekund, want het is bekend dat het andere apen, zoals Hanuman, in het verleden is gelukt. Ik ben een aap, ik heb het in me, ik kan het ook – maar stil zitten, niets doen? Dat is onmogelijk, heer. Dat druist tegen mijn aard in, ik zou er gek van worden. Als God door stilte komt dan is God niet voor mij en ben ik niet voor God.’

De menselijke mind is niets anders dan een aap. De mens is niet veel veranderd. Charles Darwin zegt dat de mens alleen aan de oppervlakte is geëvolueerd – diep van binnen is de mens nog net zo rusteloos als andere apen. De mens is niet zo ver geëvolueerd. De ware mens wordt pas geboren als je innerlijke aap helemaal verdwijnt, volledig verdwijnt.

Mens zijn betekent dat je een no-mind bent. Dat voortdurende gekwetter van de mind van binnen, het praten in jezelf, die monoloog gaat dag en nacht maar door, jaar in, jaar uit, van je geboorte tot je dood. Het maakt niets uit wat je ook doet, diep van binnen gaat het maar door. Dat gekwetter is het enige wat niet religieus is, de enige zonde, de erfzonde.

Als dat gekwetter eenmaal is opgehouden, beginnen er wonderen met je te gebeuren. Dan worden er zulke grote mysteries geopenbaard dat je ze niet kunt bevatten. Dan begint er zo’n onmetelijke hemel in je naar binnen te stromen dat je dat niet kunt geloven. Het is ongelooflijk. Je begint uit te dijen. Dan is het heelal iets binnenin je. Dan ben jij niet in het heelal maar is het heelal binnenin jou. Dan draaien de sterren en de manen en de zonnen rond binnenin je hart.

Osho: Tao: The Pathless Path –
Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 291-293.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen


Heb je al vrede gesloten met Mozes?

 


De hofnar

 


De zenmeester in de wagen

 


Boeddha en een handvol dorre bladeren

 


Iemand vraagt aan Boeddha: ‘Bestaat God?’

Heb je al vrede gesloten met Mozes?

Kom tot bloei vanuit je eigen wezen.


Een groot Chassidisch mysticus lag op sterven. Zijn naam was Josia. Iemand om hem heen zei: ‘Josia, heb je al vrede gesloten met Mozes?’
Josia deed zijn ogen open en zei: ‘Laat heel die Mozes maar zitten. Hij is van geen belang. Je kraamt onzin uit terwijl ik op sterven lig.’ 
De man kreeg het benauwd – wat zegt hij nou? Een vrome jood die vlak voor zijn dood zegt: ‘Laat heel die Mozes maar zitten.’

En Josia zei: ‘Hoor eens, straks ga ik dood en sta ik daar voor God. Hij zal niet aan me vragen: “Josia, waarom ben je Mozes niet geweest?” Dat zal hij me niet vragen. Hij zal vragen: “Josia, waarom ben je Josia niet geweest?”
Laat heel die Mozes dus maar zitten. Laat me in ieder geval deze laatste momenten met rust. Laat mij mijn hele wezen bijeenrapen, zodat ik voor hem  op mijn eigen benen kan gaan staan. Ik heb mijn hele leven verdaan en nu kom je me op het laatste moment nog eens vragen: “Heb je vrede gesloten met Mozes?” Wat heb ik met Mozes te maken? Als Mozes niets met mij te maken heeft, wat heb ik dan met Mozes te maken?’

Een christen is iemand die een kopie van Christus probeert te worden, daarom is een christen lelijk en is Christus mooi.
Christus is een roos, hij is vanuit zijn eigen struik tot bloei gekomen – dat was de misdaad die hij beging. De joden vonden het maar niks, ze wilden dat hij een Mozes werd, ze wilden dat hij een lotusbloem werd. En hij zette zijn eigen zelf daar neer. Hij zei: ‘Ik zal mijn eigen wezen zijn. Ik zal mezelf zijn.’ Dat was de misdaad die hij beging en de joden konden hem dat niet vergeven.

Mozes was ook een bloem vanuit zijn eigen wezen, hij imiteerde niemand. Geen enkel religieus mens heeft geïmiteerd. En al die zogenaamde religieuze mensen die imiteren zijn helemaal niet religieus.
Je moet nooit iets lenen. Ook al is je bloem maar klein, dat is goed, ze is van jou. Ook al is de bloem van iemand anders groot, heel geurig, heel kleurrijk, je moet haar niet lenen. Die van jou is goed. Daar ben je voor bestemd. God wil dat je tot bloei komt vanuit je eigen wezen…

Op deze parabel moet je diep mediteren. Onthoud altijd dat je nooit iets leent, onthoud altijd dat je nooit imiteert, onthoud altijd dat je moet groeien, niet jezelf moet programmeren. Je moet een boom worden, je moet tot bloei komen als een boom. Je moet niet een efficiënt mechanisme worden, je moet een boom worden, zodat je je geur aan de wind vrij kunt geven. Dat zal je offer zijn om aan de voeten van God neer te leggen.

En onthoud wel, hij zal vragen: ‘Josia, waarom ben  je Josia niet?’ Hij zal aan je vragen: ‘Waarom ben je je wezen misgelopen? Waarom ben je hier niet met je wezen gekomen? Waarom heb je je leven gemist door achter anderen aan te lopen? Ik zat altijd binnen in je hart, op je te wachten, maar daar ben je nooit geweest. Je hebt achter Mozes, Mohammed, Mahavira, Krishna aangelopen. Je hebt achter iedereen aangelopen. Je hebt in alle hoeken en gaten gezocht, maar je bent nooit in je eigen wezen geweest. En ik zat daar maar, op jou te wachten.’A

ls je in je eigen wezen aankomt, ben je thuisgekomen, ben je bij God gekomen. God is niet anders dan een naam van je binnenste kern.

Osho: Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’,
Vol. 2, p. 248-249 and 251.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com. 

Vorige verhalen


De hofnar

 


De zenmeester in de wagen

 


Boeddha en een handvol dorre bladeren

 


Iemand vraagt aan Boeddha: ‘Bestaat God?’

 


De waterput waar iedereen gek van werd

De hofnar

Wie kan er uitbannen wat onwaar is en wie kan uitbannen wat immoreel is?

Er was eens een koning die er serieus mee bezig was om het hele land moreel te krijgen. Niemand mocht iets zeggen wat onwaar was. Alle onwaarheid moest uitgebannen worden. De wijze mannen waren het er allemaal mee eens. Omdat deze wijze mannen zijn dienaren waren, gingen ze in feite zelfs verder dan hem, door te overdrijven.
Een van de wijze mannen stelde voor, dit was natuurlijk de juiste manier –onwaarheid moest uitgebannen worden- dat wie betrapt werd op onwaarheden vertellen onmiddellijk ter dood gebracht moest worden. Ze moesten hem op de marktplaats ophangen zodat iedereen aan den lijve zou ondervinden wat het betekende om iets onwaars te zeggen.

De nar hoorde het aan. Hij zei: ‘Goed. Dan zie ik jullie morgen allemaal wel bij de poort.’
Ze zeiden: ‘Wat bedoel je nou?’
Hij zei: ‘Bij de poort.’
En tegen de koning zei hij: ‘Maak de galg maar vast klaar, want ik ga iets onwaars zeggen.’
De koning zei: ‘Ben je gek geworden?’
En hij antwoordde: ‘Ik ben altijd al gek geweest. Maar ik zie jullie allemaal wel, het hele hof, bij de poort – en maak de galg maar vast klaar. Ik zal de eerste zijn die opgehangen wordt.’

Het was een uitdaging. De galg werd klaargemaakt en toen ze de volgende ochtend de stadspoort open deden kwam de nar binnenrijden op zijn ezel.
De koning vroeg: ‘Waar ga je heen, jij dwaas?’
Hij was erg boos omdat hij ‘s morgens heel vroeg op had moeten staan om daarheen te gaan. En de nar zei: ‘Ik ga naar de galg.’

Nu had hij een probleem geschapen. Als je hem dood zou maken, had hij een waarheid gezegd, als je hem niet dood zou maken, had hij een leugen verteld.
Hij zei: ‘Ik ga naar de galg. Maak hem maar klaar. Ik ga sterven aan de galg.’
Al die wijze mannen en de koning stonden perplex. Wat moet je nou met zo’n man? Hij vertelde een leugen. Als je hem doodmaakt, wordt de leugen een waarheid. Als je hem niet doodmaakt, blijft de leugen onbestraft.
Toen moest de nar lachen.
Hij zei: ‘Jullie zijn allemaal dwazen. Wie kan er uitbannen wat onwaar is en wie kan uitbannen wat immoreel is? Je hebt alles in verhouding nodig.’


Je hebt vast wel eens gehoord dat grote koningen vroeger altijd een nar hielden aan het hof – de hofnar. En het zal je misschien wel verbazen dat het geen gewone dwazen waren, het waren soms de wijste mensen in het land. De koning had naast wijze mannen ook altijd een nar – om een evenwicht te bewaren. Anders zouden de wijze mannen alles heel sober, droog, saai, droevig maken. Alle lol zou verloren gaan. Soms kun je wel eens te serieus worden en dan wordt dat serieuze zelf een belemmering om kijk op de zaak te houden.

De nar was nodig. Als men te serieus werd, dan deed hij iets of zei hij iets om de lucht weer wat menselijker op te laten klaren…
Elke grote koning had zijn nar, want wijze mensen hebben de neiging om tot het uiterste te gaan. En het is een soort dwaasheid om tot het uiterste te gaan. Om een evenwicht te bewaren moet je soms al je ideeën over waardigheid laten varen, moet je soms meegeven in gezelschap, lachen als een dwaas, zijn als een kind – menselijk zijn.

Osho: Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, 
Vol. 2, p. 245-247.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti. 
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com. 
Image by Robert Lens from Pixabay

Vorige verhalen


De zenmeester in de wagen

 


Boeddha en een handvol dorre bladeren

 


Iemand vraagt aan Boeddha: ‘Bestaat God?’

 


De waterput waar iedereen gek van werd

 


De man die aan de wortels van de boom hing

De zenmeester in de wagen

Wie heel vriendelijk is kan evengoed vriendelijk als onvriendelijk zijn.

Ik heb eens gehoord van een zenmeester die samen met een vrouw en haar kind in een wagen reed. Het sneeuwde heel erg en het was die ochtend heel erg koud, geen zon aan de hemel, het was bewolkt. De meester begon te bevriezen en de vrouw in de wagen ook. Hij zag dat ze geleidelijk aan blauw werd en buiten bewustzijn begon te raken. Dus nam hij het kind weg, duwde de vrouw uit de wagen en reed verder.

De vrouw was geschokt. Ze was daar achtergelaten in de vallende sneeuw, haar kind was van haar afgenomen – wat was dit voor man? En hij had de wagen ook nog meegenomen.
Ze begon te rennen en te schreeuwen en te vloeken – en door al dat rennen en vloeken en schreeuwen en gillen was ze binnen een halve mijl helemaal in orde!
Toen hield de meester de wagen stil, liet haar weer binnen en zei: ‘Nou is het goed. Ik moest dat wel doen, anders was je doodgegaan.’

Soms moet je niet vriendelijk kunnen zijn. Wie heel vriendelijk is kan evengoed vriendelijk als onvriendelijk zijn. Wie heel vriendelijk is moet ook hard kunnen zijn.
Als je vriendelijk bent omdat je niet anders kan, dan is het geen kracht, maar zwakheid.
Als je niet op een andere manier kunt handelen, betekent het gewoon dat je vast zit, je bent niet vloeiend.

Soms moet je wel hard zijn…
Soms betekent heel vriendelijk zijn dat je ook onvriendelijk kunt zijn. Als je niet onvriendelijk kunt zijn, dan stelt je vriendelijkheid niet zoveel voor. Het is gecultiveerd. Het komt niet uit voort uit bewustwording.

Osho: Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 238-239.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com. 

Vorige verhalen


Boeddha en een handvol dorre bladeren

 


Iemand vraagt aan Boeddha: ‘Bestaat God?’

 


De waterput waar iedereen gek van werd

 


De man die aan de wortels van de boom hing

 


Wat gebeurt er allemaal in dat klooster?

Boeddha en een handvol dorre bladeren

Op een dag kwam er een groot filosoof bij Boeddha. Boeddha zat onder een boom. Die man, Boeddha, moet vast een groot liefhebber van bomen zijn geweest. Hij werd verlicht onder een boom – hoewel het niet zo uitzonderlijk is om verlicht te worden onder een boom; dat is vaak gebeurd. Maar het zal je wel verbazen dat Boeddha ook onder een boom geboren is. En hij is ook onder een boom gestorven. Hoewel Boeddha een koningszoon was, is hij niet in een paleis geboren. Zijn moeder was op reis toen ze bij een tuin aankwamen en zij plotseling de weeën voelden komen. Ze kon nergens heen dus stapte ze uit, ging onder een boom staan en Boeddha kwam ter wereld. Later werd hij onder een boom verlicht en toen hij op sterven lag ging hij weer onder een boom liggen om daar te sterven.

Hij was vast een groot liefhebber van bomen. Vijfhonderd jaar lang bleef de boom zijn symbool. Vijfhonderd jaar lang werd er geen beeld van hem gemaakt – er werden alleen bomen geschilderd. Bomen werden in tempels geplaatst en de mensen aanbaden de bomen. Dat had in zekere zin iets heel moois. Ik wil je er nogmaals op wijzen, de boom staat symbool voor de religie, omdat hij groeit. En hij groeit vanuit zijn binnenste kern.

Boeddha zat onder een boom en deze grote filosoof stelde hem de vraag: ‘Hebt u nu alles verteld wat u te zeggen had?’
Boeddha was al heel oud, bijna tachtig jaar, en binnen een paar maanden zou hij er niet meer zijn. De grote filosoof was van heel ver gekomen om te vragen of hij alles verteld had wat hij wist. Toen pakte Boeddha een paar dorre bladeren op en vroeg de filosoof: ‘Wat denkt u? Hoeveel bladeren heb ik in mijn hand? Zijn het er meer dan alle dorre bladeren in dit bos?’
De paden, het hele bos, alles lag bezaaid met dorre bladeren. De wind waaide hier en daar en de dorre bladeren maakten veel lawaai en veel muziek.

De filosoof keek en zei: ‘Wat is dat nou voor een vraag? Hoe kunt u nou meer bladeren vastpakken? U hebt er maar een paar, hooguit een dozijn, en er zijn wel miljoenen bladeren hier in het bos.’
Toe zei Boeddha: ‘Onthoud het dan. Wat ik verteld heb is niet meer dan de paar bladeren in mijn hand. En wat ik niet verteld heb is als de dorre bladeren in dit bos.’
De filosoof zei: ‘Dan nog een vraag. Waarom heeft u dat niet verteld?’ Boeddha zei: ‘Omdat het u niet zal helpen om nirvana te bereiken, het zal u niet helpen om te mediteren. Daarom heb ik het niet verteld. En bovendien kun je het niet vertellen. Ook al had ik het gewild, je kunt het niet vertellen. Je zult het moeten ervaren om het te weten. Het is een kwestie van ervaring, het is iets existentieels.’

De meester zegt alleen iets als hij het gevoel heeft dat het je verlichting zal bevorderen. De meester zegt alleen iets als hij het gevoel heeft dat je er klaar voor bent om te ontvangen. De meester zegt alleen iets als hij ziet dat er helderheid is en je er open voor staat, dat er transparantie is en dat je er klaar voor bent om het, in diepe nederigheid en dankbaarheid, te aanvaarden. Je bent geen ruziezoeker, je staat niet klaar om te discussiëren en te debatteren. Alleen als er veel sympathie is, veel liefde, als de discipel in rapport is met de meester, kunnen deze dingen overgebracht worden. Dit zijn delicate zaken.

Osho: Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 23  238.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com. 
Image by Gerd Altmann from Pixabay

Vorige verhalen


Iemand vraagt aan Boeddha: ‘Bestaat God?’

 


De waterput waar iedereen gek van werd

 


De man die aan de wortels van de boom hing

 


Wat gebeurt er allemaal in dat klooster?

 


De kip die naar het zuiden ging

 

Iemand vraagt aan Boeddha: ‘Bestaat God?’

Al is het dezelfde vraag, het antwoord kan niet hetzelfde zijn.

Het gebeurde elke dag wel met Boeddha. De ene vroeg: ‘Bestaat God?’ en dan zei hij ‘Nee.’ En de ander vroeg: “Bestaat God?’ en dan zei hij: ‘Ja.’ En nog iemand anders vroeg: ‘Bestaat God?’ en dan zei hij niets. En weer iemand anders vroeg: ‘Bestaat God?’ en dan zei hij: ‘Stel niet van die onzinvragen.’ Op één dag gaf hij duizend-en-een antwoorden op dezelfde vraag.

Zijn hoofddiscipel Ananda maakte zich daar veel zorgen over. Hij zei: ‘Meester, de vraag is steeds hetzelfde, maar het antwoord is zo tegenstrijdig dat we in verwondering, in verwarring achterblijven.’ Boeddha zei: ‘Ik had het niet tegen jou, dus hoef je er niet naar te luisteren. Iemand heeft een vraag gesteld en hij heeft een antwoord gekregen, niet jij. Iedereen die vroeg was anders, de tijd was anders, de situatie was anders – hoe kan de vraag dan dezelfde zijn?

De ene die ‘Bestaat God?’ gevraagd had was atheïst. Hij geloofde niet in God. Ik moest wel ja tegen hem zeggen, ik moest hem wel door mekaar schudden, schokken. Ik moest hem wel uit zijn ideologie halen, dus moest ik wel ja zeggen. Maar niet omdat God bestaat – het was een respons op die man zijn realiteit. Toen vroeg iemand anders ‘Bestaat God’?’ en moest ik wel nee zeggen omdat hij een gelovige was en in God geloofde. Ik moest hem ook door mekaar schudden en schokken om hem uit zijn slaap te wekken. Als ik ja tegen hem had gezegd, was hij terug naar huis gegaan met het idee dat ik het met hem eens was, dat ik ook net zo geloofde als hij. Dan zou zijn ideologie versterkt geweest zijn en elke versterkte ideologie is een gevaar. Alle ideologieën moeten verbrijzeld worden, tot de grond toe verbrijzeld, zodat de mind helemaal vrij komt van ideologieën.

Tegen iemand anders moest ik wel stil blijven, hij was theïst noch atheïst. Zijn vraag was heel eenvoudig en onschuldig. Hij had geen ideologie, dus hoefde ik hem niet te schokken. Het was echt een heel stille man, dus bleef ik ook stil. En hij begreep het. Hij begreep het idee dat je over vragen over God stil moet zijn. Het zijn zinloze vragen, er valt daar niets over te zeggen.’

Osho: Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 231-233.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.

Vorige verhalen


De waterput waar iedereen gek van werd

 


De man die aan de wortels van de boom hing

 


Wat gebeurt er allemaal in dat klooster?

 


De kip die naar het zuiden ging

 


Bayazid kwam een stapel doodshoofden tegen

De waterput waar iedereen gek van werd

Elk ding heeft zijn eigen ziel. Elk individu is uniek. Dat is de Tao visie.

Er is een verhaal van Kahlil Gibran.
Een magiër kwam in een stad aan en gooide wat medicijnen in de waterput van de stad. Hij zei dat iedereen die uit deze put dronk gek zou worden. Er waren maar twee waterputten in de stad: één voor de gewone man en één voor de koning. Tegen de avond was iedereen gek geworden. Ze moesten wel uit de put drinken, ook al wisten ze dat ze gek zouden worden, omdat het de enige put was die tot hun beschikking stond. Het was een zomerse dag, heet, en ze probeerden wel niet te drinken, maar hoe lang hou je dat vol? Geleidelijk aan gaven ze het op. Tegen de avond was de hele stad gek geworden.

De koning was heel blij. Vanaf zijn paleisterras keek hij rond en zei tegen zijn eerste minister: ‘We zijn God dankbaar dat we een aparte waterput hebben, anders waren we ook gek geworden. De hele stad is gek geworden.’
Mensen stonden te dansen, te zingen, te springen, te schreeuwen, te gieren. Het was gewoon ongelooflijk, de hele stad. Wat was er toch gebeurd?  Het was een nachtmerrie. Mensen deden van alles wat ze nog nooit eerder gedaan hadden.

Maar binnen een paar uur was die blijheid de koning wel vergaan, want de mensen kwamen naar het paleis en ze begonnen te schreeuwen dat de koning gek geworden was. Het leger van de koning was ook in de stad en die werden gek, net als zijn lijfwacht en zijn bedienden. Alleen de koning, de koningin en zijn eerste minister, drie personen, bleven er nog over. Wat kun je nu uitrichten tegen een hele stad die gek geworden is?

De koning sloeg de angst om het hart en hij zei: ‘Wat moeten we nou?’
De eerste minister zei: ‘Er is maar één ding dat we kunnen doen. Ik zal proberen om ze een paar minuten op te houden. Jullie gaan rennen en drinken uit de put. Anders kan het niet. Ga nou gauw.’
De koning ging, dronk van de put en toen hij terugkwam stond hij te dansen. De massa begon uitzinnig te roepen: ‘God zij dank. Wat zijn we God dankbaar. De koning is weer bij zinnen!’

Wie is er normaal? Wat is de norm? En hoe bepaal je dat? De massa – veel mensen zijn zo, is dat dan normaal? Maar de hele massa kan gek zijn… Als de hele massa gek is, lijkt de verstandige mens wel gek… Hoe weet je of iedereen niet gek is? Wat buitengewoon is lijkt wel gek; wat algemeen is lijkt wel de norm te zijn…
Maar wat is het criterium? Wat voor maatstaf neem je? Norm betekent maatstaf. Maar hoe bepaal je wat normaal is?

Is Boeddha normaal? Is Jezus normaal? Voor de mensen waar hij tussen woonde was Jezus niet normaal. Ze hebben hem vermoord omdat hij abnormaal was, omdat hij het had over dingen waar je het niet over moest hebben. Socrates – was hij normaal? Athene heeft hem vergiftigd omdat hij abnormaal was. Als je door de eeuwen heen kijkt waren alle grote mensen abnormaal. Wat gewoon is lijkt normaal te zijn.



Lao Tse wil het criterium vernietigen. Hij wil je vertellen dat er geen criterium is waar je mee kunt oordelen. Elk individu is uniek – dat is de Tao visie. Elk individu is zo uniek, zo onvergelijkbaar uniek, dat je op geen enkele manier kunt oordelen wie er nu normaal is en wie abnormaal. Kijk eens naar de vrijheid die Tao geeft – je kunt alleen zeggen dat mensen verschillend zijn: niemand is normaal, niemand is abnormaal. Mensen zijn gewoon verschillend. Als je eenmaal door hebt dat mensen verschillend zijn, laat je het voor het eerst het idee van minderwaardigheid en meerderwaardigheid vallen…

Nee, wat klein is, is klein en wat groot is, is groot, er valt niets te vergelijken. Het kleine is mooi in zijn kleinheid, het grote is mooi in zijn grootte. Het grote zit dicht bij de wolken, het kleine zit dicht bij de aarde. Het grote geniet van grootte, het kleine geniet van kleinheid – wat is daar verkeerd aan?
Niets is verkeerd – dat is de taoïstische visie. Alles is goed zoals het is.

Vergelijking komt uit het menselijke brein. Vogels zijn vogels, ze maken zich er niet druk om waarom ze geen dieren zijn. Een roos is een roos, de roos maakt zich er niet druk om waarom ze geen lotus is. Daarom zijn ze niet neurotisch. Anders zou een roos neurotisch worden omdat ze geen lotus is, en de lotus zou neurotisch worden omdat hij geen roos is. En zou het kleine struikje ergens op de sofa van een of andere psychiater belanden omdat het geen Ceder van Libanon is.

‘Waarom? Waarom ben ik niet een Ceder van Libanon? Waarom heeft God me zo klein gemaakt, gewoon een struikje? Om wat voor karma moet ik lijden?’ Het zal een of andere filosofie bedenken als troost: ‘Ik heb in mijn vorige leven slecht karma opgebouwd, vandaar.’

Allemaal onzin! Alle theorieën zijn onzin! Je hebt ze nodig omdat je onzinvragen stelt. En dan moet iemand wel onzinantwoorden gaan geven. Er is een economische wet: waar een vraag is, is een aanbod. Als jij een onzinnige vraag stelt, krijg je van een of andere goochemerd een onzinnig antwoord.

Het is heel simpel. De dingen zijn zoals ze zijn. De dingen zijn verschillend, dat is zeker, maar ze zijn niet ongelijk. Laat me het nog eens zeggen: de dingen zijn verschillend, maar ze zijn niet ongelijk. Alles is uniek. Je kunt nergens ter wereld een blad vinden dat op een ander blad lijkt . Je kunt nergens ter wereld een steentje vinden dat op een ander steentje lijkt. Nee, er is niets wat op elkaar lijkt, maar niets is ongelijk. Elk ding bestaat op zijn eigen manier.

 

Dat is wat het gezegde betekent dat elk ding zijn eigen ziel heeft. Dat unieke is wat de ziel wil zeggen. Dat unieke is de betekenis van het gezegde: ‘Een mens heeft een ziel.’ Het laat gewoonweg zien dat hij uniek is. De boom heeft een ziel. Het laat zien dat hij uniek is. De berg heeft een ziel. Het laat gewoon zien dat hij uniek is. Er is niets wat daarop lijkt.

Osho: Tao: The Pathless Path – Talks on Extracts from ‘The Book of Lieh Tzu’, Vol. 2, p. 163 – 167.

Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com

Vorige verhalen


De man die aan de wortels van de boom hing

 


Wat gebeurt er allemaal in dat klooster?

 


De kip die naar het zuiden ging

 


Bayazid kwam een stapel doodshoofden tegen

 


Een discipel bang in het donker