Er gaat niets boven het leven. Je bent religieus als je het leeft.
Ik heb eens een prachtig verhaal gehoord.
Boeddha, Confucius en Lao Tse –het waren tijdgenoten- zaten samen in een restaurant in het paradijs gewoon wat te babbelen. Wat moet je anders doen in het paradijs? Iedereen is al wijs, er valt niets te onderrichten. Je kunt alleen maar babbelen, een beetje roddelen, een beetje kletsen.
Terwijl ze daar zo zaten te babbelen kwam er een prachtige naakte vrouw, met een prachtige karaf vol met wijn, bij hen staan en zei: ‘Dit is levenssap, willen jullie een beetje?’
Boeddha deed meteen zijn ogen dicht. Ten eerste, een naakte vrouw…. Hij heeft zijn discipelen niet eens toegestaan om ook maar naar een vrouw te kijken die perfect gekleed gaat – en in India gaat de vrouw perfect gekleed. Je kunt je geen voorstelling maken van wat voor figuur achter de sari schuil gaat – onmogelijk! In zekere zin is dat iets goeds, je kunt alleen het gezicht zien. De sari geeft een geweldige bescherming, al het andere kan best lelijk zijn. Het lichaam heeft misschien niet de juiste proporties.
Een naakte vrouw, zo mooi… met precies de juiste proporties om tot Miss Universe, tot schoonheidskoningin te worden gekozen. En zij liep rond met het levenssap, en hij leerde zijn discipelen om het leven te verloochenen en hij heeft zelf het leven verloochend.
Hij voelde een grote beroering van binnen – misschien toch wel de moeite van het proeven waard? Maar om nou tegen zijn eigen filosofie in te gaan, en dan nog wel tegenover Confucius en Lao Tse. Nee, dat ging tegen zijn ego in. Hij is de opperste Boeddha en hij kan toch niet van zijn voetstuk vallen vanwege een naakte vrouw met een karaf met levenssap.
Confucius was een heel praktisch iemand. Hij keek de vrouw van top tot teen aan en zei: ‘Perfect geproportioneerd.’ Hij was een heel praktisch iemand, misschien de enige praktische meester in de hele geschiedenis, heel pragmatisch. En hij zei: ‘Geef die karaf maar hier. Ik kan hem niet helemaal opdrinken want ik weet niet waar het leven naar smaakt. Maar ik neem wel gewoon een slokje, gewoon om te ervaren wat ik gemist heb, of ik wel of niet iets heb gemist.’
Hij nam een slokje en gaf de karaf terug. Hij zei: ‘Dat smaakt bitter.’
Het moet wel bitter smaken voor iemand die zijn leven lang veroordeling heeft uitgegoten over het leven, miljoenen mensen heeft vergiftigd, ze ervan overtuigd heeft om niet te leven. De bitterheid zit hem niet in het sap, maar zit hem in de tong van Confucius. Zijn tong is bitter geworden van al die veroordeling, haat.
Lao Tse was totaal iemand anders. Hij stond op, raakte de vrouw aan, verkende haar hele landschap en zei: ‘Helemaal gaaf zeg! Geef me nou die karaf maar.’
En hij dronk de hele karaf leeg.
En hij zei tegen Confucius: ‘Om de zoetheid van het levenssap te kennen moet je eerst je tong schoonmaken.’
Tegen Boeddha zei hij: ‘Je kunt nu je ogen wel open doen. Die vrouw is weg en het levenssap is ook weg. Ik heb alles opgedronken.’
Dit is nou de man die ik wil dat jullie worden.
Wat er ook binnen je bereik komt, leef het totaal.
Osho: From Death to Deathlessness – Answers to the Seekers of the Path, p. 279.
Uit de serie 1001 verhalen, verzameld door Shanti.
Eerder verschenen in het Engels in Osho News, www.oshonews.com.
Afbeelding:: i.pinimg.com.
Vorige verhalen

De discipel die als taak kreeg op 1000 koeien te passen

De koning die de dood probeerde te ontlopen

De jonge duivel en Jezus

Baal Shem’s parabel: twee mannen op het slappe koord

De dichter, de mysticus en de maan